Landbouw na spectaculaire
ontwikkeling in periode van
overgang
De mogelijke gevolgen van de per 1 ja
nuari jl. doorgevoerde deregulering van
het kapitaalmarktbeleid zijn een treffen
de illustratie van deze ontwikkelingen.
De consequenties zijn onder andere een
toeneming van de concurrentie (bijvoor
beeld met buitenlandse banken) en een
groeiend belang van de provisie
inkomsten (grote bedrijven kunnen
rechtstreeks - dus buiten de banken
om - korte gelden opnemen, maar ban
ken kunnen daarbij een bemiddelende
rol vervullen).
Toegenomen risico's en verscherpte
concurrentie hebben de voorbije tien ja
ren grote invloed op de gang van zaken
bij de banken gehad. Zonder enige twij
fel zullen deze factoren ook in de toe
komst nadrukkelijk hun stempel druk
ken op het reilen en zeilen van deze in
stellingen. Op welke wijze de kluwen nen zijn!
zich verder zal ontrollen, valt evenwel
niet te voorzien. Hoe dynamisch de
financieel-economische wereld zich de
komende jaren ook zal ontwikkelen, dui
delijk is dat de coöperatieve Rabobank
organisatie zich in de afgelopen jaren
een goede uitgangspositie heeft ver
worven; zowel in concurrentieel opzicht
als vanuit een optiek van financiële
kracht. Daar moet toch garen bij te spin
Historisch gezien heeft de Nederlandse land- en tuinbouw sinds de
jaren zestig een spectaculaire ontwikkeling doorgemaakt. Mechani
satie, rationalisatie en specialisatie waren daarbij aan de orde van de
dag. De opkomst van de ligboxenstal en de mechanisatie van de
ruwvoederwinning in combinatie met nieuwe bewaartechnieken
leidden in de rundveehouderij tot een sterke stijging van de ar-
beidsproduktiviteit. Door een betere voeding en dierselectie steeg
de melkopbrengst per koe voortdurend. Vele bedrijven werden be
drijfseconomisch gezien te klein. De vraag naar grond steeg en daar
door ook de prijs. De gemiddelde bedrijfsgrootte nam toe, evenals
het aantal dieren per hectare. Het aantal bedrijven nam echter voort
durend af. In de intensieve veehouderij deden zich soortgelijke ont
wikkelingen voor. Nieuwe huisvestingssystemen, zoals stallen met
roostervloer voor varkens en legbatterijen voor kippen, en mechani
sche voedersystemen deden het aantal per man te verzorgen dieren
sterk toenemen. Er vond een ontmenging plaats van de zogenaam
de gemengde bedrijven. Ook in de akkerbouw was door invoering
van onder andere nieuwe werktuigen sprake van een grote toename
van de arbeidsproduktiviteit. De meeste werktuigen werden steeds
groter en duurder en daardoor voor vele kleine akkerbouwbedrijven
onrendabel. Hierdoor ontstond een markt voor loonwerkbedrijven.
In de tuinbouwsector - met name in de glastuinbouw - voltrokken
zich ook belangrijke ontwikkelingen, die de basis vormden voor re
volutionaire vernieuwingen vanaf het midden van de jaren zeventig.
e drijfveer van deze ontwik-
kelingen is in de eerste plaats
- - de noodzaak voor boer en
tuinder om via mechanisatie
en rationalisatie van zijn be-
drijf het inkomen op peil te
houden. In de tweede plaats
is het een levensnoodzaak
voor de Nederlandse land- en tuinbouw
om voortdurend concurrerend te blijven
op de eigen en de buitenlandse markten
en om steeds op marktveranderingen in
te spelen, aangezien meer dan de helft
van de produktie wordt geëxporteerd.
Bij de ontwikkeling van onze land- en
tuinbouw vormde het Europees land
bouwbeleid een grote stimulans. Onder
zoek en voorlichting speelden een be
langrijke rol bij innovatie. Zij zorgden
voor een continue kennisstroom van la
boratorium naar boer en tuinder. Het
modern opgezette verwerkings en af-
zetapparaat stond in voor een optimale
doorstuwing van de agrarische produk
ten naar vrijwel alle hoeken van de we
reld. Daarnaast zorgde een sterk ont
wikkeld landbouwkredietwezen voor
een adequate financiering.
Ondanks alle vernieuwingen en de
tendens tot arbeidstijdverkorting in de
andere sectoren is het aantal arbeids
uren per man in de land- en tuinbouw in
het algemeen hoog gebleven. De land
en tuinbouwbedrijven zijn ondanks de
schaalvergroting, een enkele uitzonde
ring daargelaten, familiebedrijven geble
ven. De eisen voor het ondernemen in
deze sector zijn in de tijd echter, zowel
in technisch opzicht alsook uit het oog
punt van bedrijfsvoering, steeds zwaar
der geworden.
Tot het begin van de jaren zeventig was
de afvloeiing van arbeidskrachten uit de
land- en tuinbouw nauwelijks een pro
bleem. Bij het keren van het econo
misch getij in de jaren daarna kon de uit
stroom van arbeidskrachten echter niet
meer worden geabsorbeerd door de an
dere sectoren.
Ir. A. R. Sjauw Koen Fa
Bedrijfstakonderzoek