Fiscaal bevorderde
pensioencultuur oorzaak van
onevenwichtige verdeling
spaarstromen
Financieringsoverschotten en
tekorten in 1985
Pensioencultuur
Bij het afsluiten van dit nummer werd
bekend dat de drie grote algemene
banken (ABN, Amro en NMB) afspra
ken zouden hebben gemaakt met de le
vensverzekeraars over het terugsluizen
van het spaardeel van lijfrente- en le
vensverzekeringen naar het bancaire
kredietbedrijf. In ruil daarvoor zouden
de algemene banken zich verder ont
houden van pleidooien bij politiek Den
Haag om de fiscale discriminatie van
besparingen op te heffen. Dergelijke af
spraken zijn - zo ze al gemaakt zijn -
geen oplossing voor het principiële pro
bleem van de door de fiscus bevorder
de ongelijke concurrentie op de finan
ciële markten. Voor de teruggesluisde
middelen moet immers een hogere prijs
betaald worden, dan voor die middelen
die banken - na opheffing van de fis
cale ongelijkheid - rechtstreeks uit
het spaardeel van levenprodukten zou
den kunnen putten.
Er verandert dus niets aan het feit dat
levensverzekeraars en met name pen
sioenfondsen door de fiscus aan veel
goedkopere lange middelen worden
geholpen dan de banken. Dat voordeel
werkt bijvoorbeeld door op de markt
voor woninghypotheken, waar pen
sioenfondsen en levensverzekeraars
hun marktaandeel de afgelopen jaren
aanzienlijk hebben kunnen uitbreiden.
De positie van de banken zal daar nog
meer gaan knellen, naarmate bij de hui
dige lage rentestand de vraag naar
vastrentende hypotheken toeneemt.
Daarnaast blijft de fiscale begunstiging
van levensverzekeraars en pensioen
fondsen tot een ongewenste opeenho
ping van middelen (nu al 80% van de
totale gezinsbesparingen) leiden, die ri
sico's inhoudt voor een optimale finan
cierbaarheid van met name het middel
grote en kleinere bedrijfsleven, dat
hiervoor op de banken is aangewezen.
Het is tegen deze achtergrond, dat het
pleidooi van de Rabobankorganisatie
van de afgelopen jaren moet worden
gezien voor fiscale gelijkberechtiging
op de financiële markten. De Rabobank
zal zich daarvoor blijven inzetten.
Drs. N. Vogelaar laat in bijgaande ana
lyse zien, hoe knellend een en ander is
geworden en hoe redelijk het is dat po
litiek Den Haag maatregelen neemt die
kunnen bijdragen aan de geleidelijke
opheffing van de huidige ongelijke si
tuatie.
I sinds 1981 houdt Nederland
geld over. Wat we verdienen
aan de afzet van goederen en
diensten in het buitenland
hebben we lang niet allemaal
nodig om de kosten van de
invoer te betalen. Het gevolg
jEEEEï is dat het overschot op de lo
pende rekening van de betalingsbalans
zeer omvangrijk is. En hoe economen
ook rekenen, ramingen voor de econo
mische ontwikkeling in de komende ja
ren wijzen uit dat dit surplus vrij hard
nekkig is. Zelfs nu de binnenlandse
bestedingen steeds meer gaan aantrek
ken, blijkt het moeilijk om ook ten op
zichte van het buitenland tot evenwicht
te komen. Tegen deze belangrijke on
evenwichtigheid - overigens ook een
symbool van financiële soliditeit - kan
op twee manieren worden aangekeken.
Of we investeren te weinig, of we spa
ren teveel. Maar zelfs als we van gelei
delijk oplopende investeringsactiviteiten
uitgaan, lijkt er sprake te zijn van een
blijvend financieringsoverschot voor de
gehele economie.
Waar slaat dit overschot neer?
(in miljarden guldens)
institutionele beleggers
bedrijven en gezinnen
overheid
Nederlandse economie
bron: CBP
30,9
12.6
- 25,8
17.7
In hoofdzaak zijn hierbij drie sectoren in
het geding. De overheid heeft een om
vangrijk tekort, dat meer dan gecom
penseerd wordt door overschotten bij
bedrijven en institutionele beleggers.
Bij verder aantrekkende investeringen
mag worden verwacht dat de over
schotten bij bedrijven zullen teruglopen,
of zelfs weer in hun tegendeel verkeren.
Bij een verder teruglopend tekort van de
overheid, spitst de onevenwichtigheid
zich dan ook toe op toenemende over
schotten bij institutionele beleggers.
De financieringsoverschotten bij institu
tionele beleggers hangen samen met de
'pensioencultuur' in ons land. Voorzie
ningen voor de oude dag worden via
Drs. N. Vogelaar
Algemeen
Economisch
Onderzoek
een kapitaaldekkingstelsel veilig ge
steld. Deze pensioencultuur is sterk be
vorderd door de fiscale aftrekbaarheid
van de betreffende premiebijdragen en
heeft een institutionele bedding gevon
den in collectieve pensioenregelingen
en vrijwillig contractueel overeengeko
men levensverzekeringen. Een en ander
heeft enorme gevolgen voor de richting
waarin spaargelden zich in onze econo
mie bewegen. Een steeds groter deel
van het spaargeld, oplopend van 35%
in 1960 naar 80% in 1984, gaat naar
pensioenfondsen en levensverzeke
ringsmaatschappijen. Dit gaat ten koste
van de zogenaamde vrije besparingen,
die vooral neerslaan bij het bankwezen
en waarmee dan het bedrijfsleven wordt
gefinancierd. Aan de andere kant bete
kent de pensioencultuur, met name in
de opbouwfase van groeiende pen
sioenaanspraken, een opeenhoping van
te beleggen gelden bij een specifieke
groep van financiële instellingen.
Het streven naar materiële zekerheid
voor de oude dag of voor nabestaanden
beïnvloedt de ontwikkeling van finan
cieringsstromen in ons land in hoge
mate.