steunen de herschikking als het ware
hadden afgedwongen. Daarbij deed zich
de vraag voor of de devaluatie van deze
munt op dat moment financieel-
economisch gezien direct noodzakelijk
was, of dat politieke motieven een do
minerende rol bij het Franse initiatief
hebben gespeeld.
Vanuit financieel-economisch oogpunt
is een pariteitsaanpassing in een stelsel
van vaste wisselkoersen noodzakelijk,
wanneer zich in de economische ont
wikkeling van de betrokken landen,
vooral met betrekking tot de inflatie en
de lopende rekening van de betalingsba
lans, te grote verschillen gaan voor
doen. De wisselkoers geeft dan geen
goed beeld meer van de reële waarde
van de munt. De spilkoersen kunnen
dan nog wel met een hoge rente en
steunaankopen in stand worden gehou
den, maar dit zijn in feite kunstgrepen.
Op den duur wordt, als de spanning in
het stelsel te groot wordt, een herschik
king onontkoombaar.
Een nadere analyse van de achterlig
gende fundamentele factoren in de
EMS-lidstaten wijst uit, dat de waarde
vermindering van de Franse frank op
zich als niet onjuist kan worden bestem
peld. Dat neemt niet weg dat de her
schikking mogelijk ook later had kunnen
plaatsvinden; van onhoudbare spannin
gen in het EMS was bepaald nog geen
sprake. FHet moment van de aanpassing
kan dan ook niet geheel los worden ge
zien van de regeringswisseling in Frank
rijk. Flet nieuwe kabinet heeft de moge
lijkheid aangegrepen om aan het begin
van zijn regeerperiode de Franse con
currentiepositie te verbeteren en de
noodzaak van de devaluatie nog aan het
beleid van de vorige regering te kunnen
toeschrijven. Voor ons land zullen de ef
fecten van de spilkoersherziening be
perkt blijven.
Op korte termijn zal als gevolg van het
duurder worden van de gulden onze uit
voer een beperkt nadeel kunnen onder
vinden. Rekening houdend met de voor
ons land relevante handelsstromen be
draagt de gemiddelde waardevermeer
dering van de gulden in het internatio
nale verkeer slechts zo'n 1,2%, met na
me omdat de onderlinge koersverhou-
ding ten opzichte van onze belangrijkste
handelspartner, West-Duitsland, onver
anderd is gebleven. Dit laatste is voor
ons land ook om een andere reden van
groot belang. Bij de vorige herschikking
immers bleef de revaluatie van de gul
den achter bij die van de mark, hetgeen
naderhand een negatief effect op de
binnenlandse rente-ontwikkeling bleek
te hebben. Nu de gulden ditmaal weer
wel volledig is meegegaan met de mark,
mag worden aangenomen dat het ver
trouwen in het Nederlandse monetaire
Vervolg wob op pagina 6
Het vaststellen van prijzen en tarieven is een van de belangrijkste onderwerpen van
ondernemingsbeleid. Daarbij spelen zowel overwegingen van interne als van externe
aard een rol, veelal ook in onderlinge wisselwerking. Tot de categorie overwegingen
van interne aard behoort het in de prijzen en tarieven tot uitdrukking brengen van
de kosten van voortbrenging van een produkt of dienst. Als een onderneming meer
dere produkten tegelijk aanbiedt, stelt zich tevens de vraag welke kosten aan welk
produkt moeten worden toegerekend, in het algemeen zal het streven erop gericht
zijn een zo zuiver mogelijke toerekening te hanteren. Overwegingen van commer
cieel beleid en marktomstandigheden kunnen het nodig maken van dat beginsel af
te wijken en een produkt - tijdelijk - onder de kostprijs aan te bieden. Veelal zat
de doelstelling van een dergelijk prijsbeleid zijn het verwerven van een groter markt
aandeel. Daarmee raken we tegelijkertijd aan de externe overwegingen die van in
vloed zijn op het prijs- en tarievenbeleid van een onderneming. De prijs waartegen
produkten en diensten worden aangeboden is nu eenmaal een van de belangrijkste
- hoewel zeker niet het enige - bepalende elementen voor de concurrentiepositie.
Algemene marktomstandigheden en gedragingen van andere aanbieders kunnen
dus een grote invloed hebben. Kortom: het beleid van een onderneming op het ter
rein van prijzen en tarieven speelt zich allerminst in een vacuüm af. Dit betekent dat
wijzigingen in externe omstandigheden beleidsaanpassingen oproepen. Dat geldt
voor alle soorten ondernemingen, ook coöperatieve. In coöperaties spelen overwe
gingen van interne aard, die samenhangen met het verenigingskarakter en het wer
ken voor leden, een relatief grote rol. Toch zijn ook in coöperatie/and vele voorbeel
den te vinden van aanpassingen in de prijsstelling die rechtstreeks zijn terug te voe
ren op veranderingen in de marktsituatie en concurrentiepatronen. Denk daarbij bij
voorbeeld aan het verwerken in de prijzen van kostenvoordelen die samenhangen
met schaalgrootte of de wijze van levering. Dat soort bewegingen vindt terecht niet
anders dan na zorgvuldige afweging en discussie plaats.
Welke relevantie heeft deze enigszins theoretische beschouwing voor de actuele si
tuatie in het bankbedrijf? Die relevantie is denk ik vrij groot. De markt voor financiële
dienstverlening en de concurrentieverhoudingen op die markt zijn immers aan vrij
snelle en sterke veranderingen onderhevig. Drijvende krachten achter die verande
ringen zijn onder meer de introductie van nieuwe technologie, de daarop gebaseerde
toepassing van nieuwe distributiemethoden en de opkomst van nieuwe marktpartij
en. Deze ontwikkelingen nopen met name ook de gevestigde instellingen tot het op
nieuw doordenken en aanpassen van hun beleid, inclusief dat op het terrein van ta
rieven.
In de voorbije periode is het beleid van veel banken tamelijk sterk gericht geweest
op volumedoelstellingen. In de sterk groeiende markten van de jaren 60 en 70 ging
het er veelal om zo groot mogelijke marktaandelen te verwerven. Het tarievenbeleid
werd dan ook in belangrijke mate in functie daarvan gevoerd. Voorop stond niet een
bedrijfseconomisch zo juist mogelijke prijsstelling voor afzonderlijke produkten,
maar een beleid dat strategische doelen terzake van de marktpositie binnen bereik
kon brengen. Achteraf gezien moet geconstateerd worden dat dit beleid juist en
voor een organisatie als de onze ook zeer succesvol is geweest. Daarover is geen
misverstand mogelijk. Dit neemt echter niet weg dat de globale marktstrategie van
het verleden kwetsbare plekken heeft doen ontstaan in de rentabiliteitsstructuur
van de banken. Er is in niet onbelangrijke mate sprake van onevenwichtigheden in
zowel de produkten-, als de cliëntenrentabiliteit. Het is juist op deze situatie dat de
eerdergenoemde nieuwe en ook bestaande, zich specialiserende marktpartijen in
spelen. Zij richten zich, gebruik makend van nieuwe mogelijkheden, specifiek op de
meest rendabele segmenten en cliënten. Zij trachten de krenten uit de bancaire pap
te vissen, door een beperkt aantal produkten tegen scherpe voorwaarden aan te
bieden aan bij voorkeur grote cliënten, daarbij scherp lettend op eventuele risico's.
Voor de komende periode is te verwachten dat deze tendens alleen nog maar verder
zal doorzetten. Met andere woorden: de marktstructuur zal zich verder in deze rich
ting ontwikkelen. De gevolgtrekking die daaraan is verbonden, luidt dat ook de ge
vestigde partijen er niet aan ontkomen hun beleid daarop aan te passen. Dat geldt
met name ook voor het tarievenbeleid. Het is dan ook niet toevallig dat de begrippen
produktrentabiliteit en cliëntenrentabiliteit aanzienlijk vaker naar voren komen dan
vroeger. Het is evenmin toevallig dat in de voorjaarscyclus (Centrale) Kringvergade
ringen onderwerpen op het terrein van het tarievenbeleid zoveel aandacht hebben
gekregen. De achtergrond daarvan is niet primair het opkomen van nieuwe inzich
ten, die bovendien op enigszins gespannen voet tijken te staan met wat eerder als
coöperatief werd geduid. Het zijn de veranderingen in de externe omstandigheden
die ons nopen tot de ingebrachte aanpassingen. Het prestatiebeginsel biedt ons
daarbij een geschikt en coöperatief gefundeerd houvast.
drs. H. H. F. Wijffels