testand een positief effect hebben op
de inkomens in de land- en tuinbouw,
doordat de financieringskosten worden
verlaagd van de investeringen die nodig
zijn om de agrarische sector aan te pas
sen aan de veranderende omstandighe
den. Ten slotte zullen de kosten in diver
se onderdelen van de land- en tuinbouw
ook worden gedrukt door de opgetre
den daling van de olieprijs en die van de
dollarkoers, waaruit immers een verla
ging van de kosten voor energie, kunst
mest en veevoer zal voortvloeien.
Op de wat langere termijn zullen nieuwe
revolutionaire ontwikkelingen in de bio
technologie en de informatica leiden tot
aanmerkelijke produktiviteitsstijgingen
en kostenverlagingen. In de verwerken
de industrie opent zich hierdoor de mo
gelijkheid om agrarische produkten als
industriële grondstof aan te wenden.
Pluspunten per sector
A. De akkerbouw zal vermoedelijk nog
het minste profiteren van de hierboven
genoemde gunstige factoren. Voor sui
kerbieten en vooral voor granen immers
zullen de opbrengstprijzen zich vanwe
ge de marktoverschotten in dalende
richting blijven bewegen. Bovendien zal
de daling van de dollarkoers deze bewe
ging nog versterken, aangezien daar
door de in dollars luidende wereldmarkt
prijzen een geringere tegenwaarde in
ECU's opleveren. Dit vereist hogere ex
portrestituties, die dus zwaardere bud
gettaire lasten opleveren en daardoor op
steeds meer verzet zullen stuiten. Te
genover deze druk op de opbrengsten
staan in de akkerbouw geen belangrijke
kostendalingen. Voor de totale op
brengst vap het gemiddelde akker
bouwbedrijf in ons land zijn deze markt-
ordeningsprodukten echter niet van
doorslaggevend belang. De zogenaam
de vrije produkten zoals aardappelen en
uien spelen in dit verband een grotere
rol.
B. De melkveehouderij zal wel wat meer
profiteren van de geschetste ontwikke
lingen. Enerzijds zullen de opbrengsten
kunnen stijgen als gevolg van een toe
nemende afzet van zuivelprodukten bij
een oplevende wereldeconomie. Ander
zijds zullen de kosten van veevoeder te
ruglopen door de daling van de olieprijs,
terwijl ook de verlaging van de wereld
graanprijzen hierop een gunstige in
vloed heeft.
Overigens zou met name de Nederland
se zuivelsector gebaat zijn bij een ver
vanging van het in de EG gehanteerde
systeem van contingentering en super
heffing door een ander stelsel met meer
toepassing van het prijsinstrument om
de produktie te beperken en te sturen.
De melkveehouderij in ons land behoort
immers tot de meest doelmatige en dy
namische van de wereld en zij bevat een
behoorlijk aantal bedrijven dat wel de
gelijk in staat is om melk te produceren
tegen de wereldmarktprijs. Juist deze
bedrijven worden door de verstarrende
werking van het quotumstelsel beperkt
in hun mogelijkheden om hun relatieve
voorsprong uit te buiten. Deze en ande
re bezwaren van het quotumstelsel wor
den trouwens erkend in het Groenboek
van de Europese Commissie, waarin
ook wordt toegegeven dat quota niet
meer kunnen zijn dan een pijnstiller of
lapmiddel en dat de enige gezonde aan
pak op (middel)lange termijn is aan de
marktprijzen een grotere rol toe te delen
in de sturing van vraag en aanbod op de
markt. Indien men in Brussel niet op re
delijk korte termijn zou kunnen besluiten
tot afschaffing van het huidige quo
tastelsel, zou men voorlopig in elk geval
de produktie van zogenaamde vrije
melk op eigen risico van de producent
voor afzet op de wereldmarkt moeten
toestaan, zoals ook bij suiker het geval
is.
C. Ook in de intensieve veehouderij is
het niet allemaal kommer en kwel, on
danks de mestproblematiek. Zo zal de
daling van de dollarkoers en van de olie
prijs doorwerken in de kosten voor vee
voer, terwijl de daling van de graanprij
zen in dit opzicht voor de intensieve
veehouderij eveneens een pluspunt be
tekent. Voorts kan men de belasting van
het milieu door het mestoverschot
reeds verlichten door het gehalte van
schadelijke mineralen in het veevoeder
zoveel mogelijk te beperken. Bovendien
mag worden verwacht, dat voor het
mestprobleem over niet al te lange tijd
ook wel afdoende oplossingen zullen
worden gevonden. Gezien de urgentie
van deze problematiek is men immers
alom naarstig doende onderzoek- en
speurwerk te verrichten. Binnenkort zul
len dan ook zeker steeds betere en
goedkopere methoden op de markt
worden gebracht om de mest te vervoe
ren of te verwerken. Men zou dit kun
nen vergelijken met de situatie in de
glastuinbouw van enkele jaren geleden,
toen de sterke stijging van de aard-
gasprijzen noodzaakte tot grootscheeps
onderzoek naar energiebesparende pro
jecten en methoden. Ook daar is toen
onder druk van het probleem in korte
tijd veel bereikt.
Zo zal ook de intensieve veehouderij in
de komende jaren ongetwijfeld een om
vangrijk investeringsprogramma moe
ten uitvoeren, dat weliswaar kostenver
hogend zal werken, maar dat in elk ge
val de verdere ontwikkeling van de
meest dynamische bedrijven mogelijk
maakt. Bovendien zal men bij de exploi
tatie van deze investeringen kunnen
profiteren van de dalende energie- en
rentekosten.
D. De glastuinbouw zal eveneens de
gunstige invloed ondervinden van de