Positieve perspectieven
neming van het suikerverbruik vermoe
delijk vertragen, vooral als gevolg van
de concurrentie door alternatieve
zoetstoffen bij bepaalde industriële aan
wendingen.
B. De melkveehouderij worstelt met na
me in de EG met forse overschotten in
de zuivel. Hierdoor zijn de voorraden
voor boter (ruim 1 miljoen ton) en melk
poeder (circa 1/2 miljoen ton) in de EG
zeer sterk opgelopen. Vanwege hun be
perkte houdbaarheid scheppen deze
voorraden bijzondere problemen die
door extra afzetprogramma's opgelost
zullen moeten worden. De daartoe be-
Ook bij rundvlees was de situatie vorig
jaar zeer moeilijk, doordat de vraag
zwak was bij een aanbod dat zeer sterk
steeg, mede als gevolg van de extra uit
stoot van melkvee wegens de superhef
fing. Hierdoor zijn de interventievoorra-
den in de EG opgelopen tot bijna
1 miljoen ton, waarmee rundvlees na
zuivel en graan de grootste uitgavepost
vormt op het landbouwbudget van de
Gemeenschap. Ook hier zullen de voor
raden via extra afzetprogramma's afge
bouwd moeten worden.
C. De intensieve veehouderij wordt
speciaal in sommige streken van ons
nodigde financiële ruimte ontbreekt
echter in de Gemeenschapsbegroting.
Sedert 1 april 1984 is de melkproduktie
in de EG onderhevig aan een contingen
teringsregeling met een superheffing bij
overschrijding van het toegestane quo
tum. Hierdoor is een rem gezet op de
expansieve groeimogelijkheden van on
ze melkveehouderij. De bedrijven moe
ten zich aan deze maatregel aanpassen
door produktiviteitsstijging en kosten
besparing om aldus hun inkomensdaling
te beperken. Dit heeft in ons land reeds
geleid tot een vermindering van het aan
tal melkkoeien, een beperking van het
krachtvoerverbruik en een stijging van
de prijs voor grond waaraan een melk
quotum is verbonden.
In de komende jaren zal de zuivelsector
nog te maken hebben met het systeem
van contingentering en superheffing.
Daarbij bestaat voorlopig weinig ruimte
om de steunprijzen binnen het quotum
te verhogen, terwijl een verdere terug
dringing van de produktie in de praktijk
slechts zal kunnen plaatsvinden door
een opkoopregeling.
land met name vanuit milieu-oogpunt
geconfronteerd met een ernstige over-
schotproblematiek. Vooral de varkens-
en de pluimveehouderij zijn hier zozeer
geïntensiveerd, dat de benaming 'ver-
edelingslandbouw' in bepaalde kringen
steeds meer wordt vervangen door de
term 'bio-industrie'. In elk geval is er
sprake van een zeer intensieve veehou
derij, die in de concentratiegebieden
een zodanige aantasting van het milieu
dreigt op te leveren, dat er wettelijke
maatregelen tegen genomen moeten
worden. Hierbij is reeds een tijdelijk ver
bod ingevoerd op uitbreiding of vesti
ging van dergelijke bedrijven in bepaal
de streken. Het voornemen bestaat om
deze interim-wetgeving volgend jaar te
vervangen door de heffing van een boe
te op teveel geproduceerde mest boven
een zekere norm die gekoppeld is aan
de oppervlakte grond bij het bedrijf en
door het verbod om in de winterperiode
mest uit te rijden op het land. Ook deze
sector ziet zich dus geplaatst voor een
beperking van de produktiemogelijkhe-
den en voor extra kosten door investe
ringen in speciale voorzieningen voor
opslag, vervoer en verwerking van mest
of in de aankoop van grond. Dit laatste
heeft regionaal een verhoging van de
grondprijs tot gevolg.
D. De glastuinbouw ten slotte heeft een
aantal inspannende jaren achter de rug,
waarin men energiebesparende maatre
gelen moest treffen als gevolg van de
forse verhoging van de aardgasprijzen.
Intussen heeft men zich echter in het al
gemeen redelijk hersteld van de ernstige
terugslag in 1982, zij het dat een be
hoorlijk aantal ondernemers deels
door gebrek aan voldoende financiële
middelen - (nog) niet is overgegaan tot
het verrichten van de investeringen die
nodig zijn om verouderde glasopstan
den te vernieuwen en het bedrijf ook
anderszins te moderniseren.
Het algemene beeld voor de agrarische
sector in ons land lijkt voor de eerstko
mende jaren dus bepaald niet onbe
wolkt. Toch zijn er hier en daar ook ze
ker lichtpunten te ontdekken, die wel
degelijk perspectief bieden.
Allereerst kan hierbij natuurlijk worden
gedacht aan het conjuncturele herstel
van de wereldeconomie, dat in de voor
naamste industrielanden leidt tot een
economische groei die gepaard gaat
met een redelijk stabiel prijspeil. De hier
uit voortvloeiende reële inkomensstij
ging zal vermoedelijk een toenemende
vraag naar voedingsmiddelen en dus
ook een groeiende afzet van landbouw-
produkten met zich meebrengen.
Daarnaast mag in ons eigen land en in
andere Westeuropese landen een verde
re welvaartsstijging worden verwacht,
nu men duidelijk vorderingen boekt met
de sanering van de overheidsfinanciën
en de revitalisering van het bedrijfsle
ven. Het algemeen economisch klimaat
waarin onze land- en tuinbouw zich be
vindt, wordt dus steeds gunstiger.
Naast deze positieve factoren aan de
opbrengstenkant, doen zich ook aan de
kostenzijde gunstige ontwikkelingen
voor.
In de eerst plaats is er de vertraging van
het inflatietempo of in ons land zelfs de
terugkeer naar een stabiel en misschien
zelfs lichtelijk dalend algemeen prijsni
veau. Dit betekent dat de agrarische
sector tegenover de dalende of in elk
geval minder stijgende opbrengstprijzen
nu ten minste ook minder stijgende of
zelfs dalende kostprijzen kan boeken.
Bovendien zal de daling van de ren-