Kalfsvlees met been Tabel ll Rundvlees met been Stierenmesterij Het typische van de kalvermesterij is dat het overgrote deel contractproduk- tie betreft. Volgens een in 1985 gehou den enquête van het Produktschap voor Veevoeder wordt voor 87% op contract gemest. Vooral de grotere kalvermeste- rijen werken op contract. De fabrikanten van kalvermelkpoeder zijn verreweg de belangrijkste contractgevers, in veel mindere mate gevolgd door de kalver- handel, de kalvermelkpoederhandel en de slachterijen. De meeste contracten zijn zodanig dat de contractgevers voor de aanlevering van de kalveren zorgen en in feite eigenaar zijn van de kalveren. De mester ontvangt dan vergoeding voor huisvesting en verzorging van de dieren en kan naarmate de technische resultaten beter zijn veelal aanspraak maken op een hogere vergoeding. Hij is in sterke mate afhankelijk van de con tractaanbieder. Bij beëindiging van het contract, bijvoorbeeld bij vermindering van het aantal beschikbare kalveren of bij tegenvallende rentabiliteit, heeft de mester weinig kansen. Immers, zo hij al A. J. Neuteboom Bedrijfstakortderzoek Tabel x 1000 ton 1981 1982 1983 1984 1985 Produktie 158 162 171 186 192 Invoer 5 4 5 6 10 Uitvoer 141 139 149 157 170 Consumptie 24 27 27 34 32 Consumptie per hoofd (kg) 1,7 1,9 1,9 2,4 2,2 voorlopig Bron: PVV (x 1000 ton) Produktie Invoer Uitvoer Consumptie Consumptie per hoofd (kg) 1981 1982 1983 1984 1985 305 282 288 349 325 101 83 79 69 81 145 104 117 157 155 279 260 246 246 248 19,6 18,2 17,2 17,1 17,3 voorlopig Bron: PVV op eigen risico zou willen beginnen, dan is dat meestal net in een tijd van dure kalveren en slechte rentabiliteit, en der halve niet het geschikte moment. De gemeste kalveren worden nagenoeg alle in eigen land geslacht. In 1981 en 1982 waren dat er ongeveer 1,1 miljoen per jaar. Nadien is dat opgelopen tot naar schatting 1,25 miljoen in 1985. De verzorgingsbalans van kalfsvlees met been zag er de afgelopen jaren uit als weergegeven in tabel I. Rond 85% van de kalfsvleesproduktie wordt uitgevoerd. Deze uitvoer is over wegend gericht op Italië (circa 50%), West-Duitsland (24%) en Frankrijk (8%). De laatste jaren was er een toena me in de uitvoer naar Italië en West- Duitsland, een afname naar Frankrijk. De uitvoer naar Griekenland (5%) steeg eveneens. Binnen de EG is Frankrijk het enige andere land dat een uitvoer van enige betekenis (naar Italië) heeft. In tegenstelling tot de kalvermesterij richt de stierenmesterij zich op de rood vleesproduktie. De stieren worden ge mest met ingekuilde snijmais, aange vuld met krachtvoer. Ook komt het voor dat, in plaats van snijmais, bijprodukten van de akkerbouw (aardappelvezels, bietenkoppenblad) als ruwvoer worden gebruikt, alhoewel deze minder de voor keur genieten. Op een leeftijd van 15 a 16 maanden, wanneer een gewicht van ongeveer 525 kg is bereikt, worden ze geslacht (circa 300 kg geslacht ge wicht). De belangstelling voor het mesten van stieren is de laatste jaren sterk toegeno men, vooral na de invoering van de su perheffing op melk. Bij de meitellingen van het CBS beliep van 1975 tot 1983 het aantal stuks jongvee voor de meste- rij (exclusief mestkalveren) 270 000 a 300 000 stuks. In 1984 was dat aantal gestegen tot 315 000 en in 1985 tot 342 000. Hieronder bevindt zich een groot aantal vrouwelijke dieren - de laatste jaren circa 50 000 stuks - wel ke om diverse redenen niet voor de melkveehouderij worden bestemd. Om dat op melkveebedrijven ook wel (enke le) stieren worden aangehouden voor de mesterij, komt een deel van het jong mestvee in zeer veel kleine eenheden voor op melkveebedrijven. In 1985 be zaten 14 600 bedrijven, elk met minder dan 30 stuks, bij elkaar zo'n 118 000 stuks jong mestvee. Het aantal volwaardige stierenmestbe- drijven is beperkt. Per mei 1985 waren er van de 2674 bedrijven met meer dan 30 stuks jong mestvee niet meer dan 327 met ten minste 150 meststieren. Ruim 30% van alle meststieren komt voor in eenheden van meer dan 150 stuks. Dat het aantal grotere stieren- mesterijen beperkt is gebleven, houdt ook nauw verband met de omvangrijke investeringen die met het opzetten van een dergelijk bedrijf zijn gemoeid. Vooral door de lange mestduur - bij een nieuw bedrijf komen eerst na bijna 1V2 jaar de eerste opbrengsten binnen - is er een grote behoefte aan bedrijfskapi taal. De stierenmesterij werkt in tegen stelling tot de kalvermesterij in het alge meen op eigen risico. De gespecialiseerde stierenmesterij is vooral tot ontwikkeling gekomen in de snijmaisgebieden op de zandgronden in het oosten en zuiden van ons land. Daar is het aantal bedrijven met meer dan 75 meststieren in het laatste decennium meer dan verdubbeld. Van de grotere eenheden komt 85% voor in de zand- provincies, waarvan Noord-Brabant er met 33% de meeste telt, gevolgd door Overijssel (19%), Gelderland (18%) en Limburg (15%). In de weidegebieden blijft het aantal stierenmesterijen beperkt. Van het totaal aantal slachtingen van volwassen runderen (1 jaar en ouder) heeft circa 70% betrekking op uitstoot van melkvee, ruim 10% op vaarzen die nog niet gekalfd hebben en nauwelijks 20% op stieren en ossen. De jaren 1981 tot en met 1984 is het aantal geslachte stieren en ossen geleidelijk toegenomen van 189 000 tot 227 000 stuks. Het aantal slachtingen van ossen is inmid dels gedaald tot 8 000 stuks per jaar. De produktie van rundvlees is vooral de laatste jaren, onder andere ten gevolge van de superheffing, sterk gestegen. De consumptie in ons land liep in de eerste helft van de jaren tachtig terug zodat de zelfvoorzieningsgraad is opgelopen van 100 in 1980 tot ruim 140 en 130 in respectievelijk 1984 en 1985 (zie tabel Uitvoer van rundvlees vindt voor een groot deel plaats naar Griekenland en Frankrijk, elk goed voor zo'n 25 30%. Vooral de toename naar Griekenland was, door onder andere de vraag naar stierenvlees, de laatste jaren opvallend.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1986 | | pagina 25