Nederlandse positie Wedden op het goede paard in de wereld worden steeds meer in de verdediging gedrukt door de ontwikke ling van vervangers van suiker, zoals isoglucose en aspartaam. Zonder be schermende maatregelen voor de biet suikermarkt is het denkbaar dat vooral op de industriële afzetmarkt (frisdran ken en conservenindustrie) isoglucose terrein zou kunnen winnen, zoals dat in de VS en Japan al lang het geval is. Isoglucose is populair gezegd een fa- brieksnaam voor suiker die gewonnen is uit maiszetmeel (kan ook uit tarwe- en aardappelzetmeel). Chemisch gezien is het een neefje van biet- en rietsuiker. Het bestaat evenals biet- en rietsuiker namelijk ook uit een verbinding van fructose en glucose, twee zogenaamde enkelvoudige suikers. Isoglucose smaakt echter zoeter dan biet- of riet suiker doordat het gehalte van fructose bepalend voor de zoetheid van suiker - veel hoger is. Ook is isoglucose mak kelijker te verwerken (vloeibaar) in de voedingsmiddelenindustrie. Aspartaam is chemisch gezien een heel andere stof (eiwitbinding) dan suiker. Het wordt ook als kunstmatige zoetstof aangeduid. Nederland neemt in de EG wat granen betreft een bijzondere positie in. Ons aandeel in de totale graanproduktie in de EG bedraagt slechts circa 1 Het aandeel van granen in de totale opper vlakte bouwland (715 000 ha) van Ne derland bedraagt ruim 27 terwijl in de andere EG-lidstaten dit aandeel twee tot driemaal zo hoog is. In ons land is graan dus van geringere betekenis. Graan is in de Nederlandse landbouw vooral van belang voor de vruchtwisse ling (met suikerbieten en aardappelen) in het bouwplan op de meeste akker bouwbedrijven. Deze wisseling wordt toegepast om uitputting van de bodem te voorkomen en om bepaalde ziekten te bestrijden. Een en ander hangt nauw samen met het intensieve karakter van onze akkerbouw. In de andere EG- landen worden granen veelal extensief geteeld en is een strakke vruchtwisse ling niet nodig. Maar ook de bodem gesteldheid laat dat niet altijd toe. In Nederland wordt zelfverbouwd graan op de boerderij nauwelijks direct aan vee gevoerd. In de EG is dit naar schat ting gemiddeld circa 40 van de pro- duktie. Onze veehouderij gebruikt na melijk overwegend fabrieksvoeder (mengvoeder) waarin 15 a 20 granen (EG: gemiddeld circa 42 verwerkt is. De rest van ons mengvoeder bestaat overwegend uit geïmporteerde veevoe- derstoffen (gluten, citruspulp, tapioca etc.) Deze zijn namelijk in de regel goed koper dan EG graan. Daarnaast beschikt Nederland over een hoog ontwikkelde en efficiënte meng voederindustrie en goede aanvoerwe- gen (havenvoorzieningen en wa terwegen). Nederland is de grootste zetmeelprodu- Tarwe: grondstof voor nieuwe toepas singen. cent van de EG. Per jaar wordt er circa 1 miljoen ton zetmeel geproduceerd, waarvan ruwweg de helft aardappelzet meel en de rest mais- (circa 45 en tarwezetmeel (circa 5 betreft. De produktie van maiszetmeel is voorna melijk gebaseerd op geïmporteerde kor relmais. Nederland heeft wat aardappel zetmeel betreft een vooraanstaande po sitie; wij zijn daarvan de grootste produ cent van de wereld. Wat bietsuiker be treft neemt Nederland een bescheide ner (circa 7 van het totale EG-areaal suikerbieten) plaats in binnen de EG. Suikerbiet is in Nederland wat de pro- duktiewaarde en het teeltoppervlak be treft het belangrijkste 'industriële' land bouwgewas van eigen bodem, gevolgd door fabrieksaardappelen. Dit alles doet verwachten dat de onder linge concurrentie tussen de diverse grondstoffen voor de agrarische verwer kende industrie en die tussen de eind- produkten op den duur zal toenemen. Hierdoor kunnen er marktverschuivin- gen optreden. In het belang van de con tinuïteit van de Nederlandse landbouw dienen de technische ontwikkelingen en de daarbij mogelijk optredende markt- verschuivingen tijdig te worden onder kend om de vereiste voorzieningen te kunnen treffen. De landbouwpolitiek mag daarbij slechts een middel zijn voor behoud van wat er tot stand is ge bracht, maar mag niet ten doel hebben om een autonome, voortgaande techni sche ontwikkeling tegen te houden. Dit geldt vooral in een open economie en in een markt van volledige mededinging. Dan zal namelijk vroeg of laat de reke ning toch worden gepresenteerd. Scheepsbouw, textiel en nog vele ande re sectoren zijn hiervan de voorbeelden. Bij de grootschalige aanwending van tarwe en suiker voor ethanolproduktie in de EG hebben gebieden waar graan extensief geteeld kan worden - zoals in Frankrijk - betere kansen dan gebieden - zoals in Nederland waar deze teelt op een intensieve wijze plaatsvindt en waar de grondprijzen hoog zijn. Dit zal vooral het geval zijn als de producenten prijs van tarwe sterk omlaag gaat. Voor Nederland betekent dit vooral een voort gaande toelegging op verdere intensive ring van bestaande teelten en ontwikke ling van nieuwe intensieve teelten. Voor de Nederlandse akkerbouw zal dan net vinden van een zogenaamd vierde gewas steeds nijpender worden. De be trokken verwerkende industrie in Neder land, die grotendeels coöperatief geor ganiseerd is (AVEBE en Suiker Unie), zit verder af van de Europese produktie- haarden van granen en verkeert wat dit betreft ten opzichte van bijvoorbeeld de Franse industrie in het nadeel. Maar daarentegen heeft onze industrie op het gebied van de verwerking van aardap pelzetmeel tot hoogwaardige produkten al zeer veel kennis in huis. Deze voor sprong dient te worden uitgebuit. Het zal ons 'hoofdprodukt' moeten worden. De ontwikkeling en operationalisering van nieuwe technologieën - biotechno logie en informatica - dienen dan echter veel meer prioriteit te krijgen. Rekening houdend met de niet te onder schatten kans dat de grootscheepse verwerking van granen en suiker tot ethanol werkelijkheid wordt, blijft het de vraag of onze agrarische verwerkende industrie met het oog daarop niet nu moet gaan investeren in de produktie van ethanol, ook om ervoor te zorgen dat men niet wordt verdrongen door concurrenten uit andere landen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1986 | | pagina 25