Bouw drijft op private kurk NIMEG: praters èn doeners coöperatieve. Het betreft de andere doel stelling, andere zeggenschapsverhoudin gen en de zelfstandigheid van de plaatse lijke Rabobanken. Deze ogenschijnlijk meer innerlijke dan uiterlijke verschillen leiden - voor de goede waarnemer - tot duidelijke voordelen voor leden en cliën ten. Coöperatief of niet-coöperatief is dus bepaald geen lood-om-oud-ijzer-theorie. Logisch gevolg van onze coöperatieve werkwijze is bijvoorbeeld dat het deskun dige advies in het belang van leden en cliënten bij de Rabobank belangrijker is dan een zo hoog mogelijke omzet in lenin gen of spaarrekeningen. Winst is bij ons dan ook geen doel op zichzelf. Primair richt de Rabobank zich op het aan bieden van bancaire produkten tegen scherp concurrerende voorwaarden, aldus de heer Lardinois. Daarbij is winst en reser vevorming natuurlijk wel van het grootste belang om ook in de toekomst concurre rend te kunnen blijven. Maar als dat goed wordt gewaarborgd, dan kan de coöpera tieve bank zich voor het overige concentre ren op haar leden en cliënten zonder te moeten streven naar bijvoorbeeld een hoog rendement ten behoeve van aandeel houders. Ook de plaatselijke zelfstandigheid met de daarbij behorende directe en indirecte zeg genschap van de leden werd met merkbare instemming van de zaal door onze Hoofd directievoorzitter onderstreept. Op deze wijze staat de Rabobank dicht bij haar le den en cliënten, zijn er korte beslissingslij- nen en is er een grote verbondenheid tus sen de bank en het lid, ook in moeilijke tij den. Tot slot concludeerde de heer Lardinois dat aan onze coöperatieve werkwijze steeds opnieuw weer vorm en inhoud moet worden gegeven. Mede daarom deelde hij mee dat de coöperatieve elementen van de Rabobank in de toekomst zowel via exter ne voorlichting, maar vooral ook door in terne personeelsvoorlichting meer zullen worden toegelicht en benadrukt. Onlangs verschenen de nota 'Bouwprog- noses 1 985-1 990' en het 'Meerjarenplan Woningbouw 1986-1990', waarin ten aanzien van de bouw de verwachtingen voor de komende jaren worden weergege ven. Uit deze beide nota's van het Ministe rie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Or dening en Milieubeheer wordt duidelijk dat een hoera-stemming voor wat betreft de bouwnijverheid in haar totaliteit nog niet op haar plaats is. Naar verwachting zal de totale bouwproduktie in ieder geval in 1 986 nog afnemen, waarna eventueel een licht herstel kan gaan optreden. Deze da ling is vooral het gevolg van teruglopende investeringen in nieuwbouwwoningen en in de publieke sector. Onder deze laatste wordt de grond-, water- en wegenbouw verstaan, alsmede de utiliteitsbouw in op dracht van de overheid. In de vorige bouwprognoses waren 102 000 woningen in de gesubsidieerde sector gepland. Dit aantal is in de meest re cente nota teruggebracht naar 96 000 ge subsidieerde woningen. Vooral de aantal len in de sociale huursector zijn verlaagd, namelijk van 47 000 naar 41 000 wonin gen. Opvallend is tevens de verschuiving van 3 000 die heeft plaatsgevonden van de premie-B- naar de premie-A-woning. Dit is niet geheel vreemd, daar de belangstelling voorde premie-B sectortanende was, van wege onder meer het grote aanbod van reeds bestaande woningen in dezelfde prijsklasse. Een nieuw fenomeen heeft bij de gesubsi dieerde vrije-sectorwoningen zijn intrede gedaan, te weten de premie-D-woning. Voor deze categorie woningen is een bij drage beschikbaar van f 20 000, mits deze worden gebouwd in bepaalde stadsver nieuwingsgebieden. Er staan 1000 van deze woningen per jaar op het programma tot en met 1 990. Het aantal premie-C-wo- ningen is wederom vastgesteld op 1 9 000 Woningen. De vraag is nu wat er gebeurt wanneer de rente de komende jaren onver hoopt mocht gaan stijgen. De huidige lage rente is namelijk een van de grondleggers van het succes van de premie-C-sector. Een hoge rente zal waarschijnlijk de vraag naar deze woningen doen opdrogen. Het is dan ook te hopen dat men van overheids wege de flexibiliteit bezit om bij rentestij ging het contingent weer om te buigen naar de meer gesubsidieerde sectoren. Tegenover de afname van nieuwbouw staat een toename van herstel en verbouw geprogrammeerd. Dat dit noodzakelijk is blijkt wel uit het feit, dat het achterstallig onderhoud aan de totale woningvooraad volgens het onderzoek Kwalitatieve Wo ningregistratie circa f 30 miljard bedraagt. Teleurstellend is het daarom dat het sterk terugvallen van de nieuwbouw in de wo ningwetsfeer niet volledig wordt gecom penseerd door het opvoeren van het her- stel- en verbouwprogramma, alhoewel zelfs dat niet toereikend zou zijn om de achterstand in het onderhoud in te lopen. De enige sector in de burgerlijke en utili teitsbouw die naar verwachting wel zal we ten te profiteren van het economisch her stel, is de produktie van gebouwen voor bedrijven. De vermogens- en rendements positie is immers over het algemeen de afgelopen jaren sterk verbeterd, zodat waarschijnlijk in toenemende mate zal worden overgegaan tot vervanging, verbe tering en uitbreiding van de bedrijfsgebou- wenvoorraad. Van belang in dit geheel is echter wel, dat de toegezegde lastenver lichtingen voor het bedrijfsleven in 1986 niet ongedaan worden gemaakt. De pro duktie van gebouwen voor de publieke sector lijdt nog steeds onder de bezuini gingen van de overheid. Hierin is dan ook voor de komende jaren weinig verbetering te verwachten. Ten slotte is er nog de grond-, water- en wegenbouw. Na 1986 zullen de investe ringen door de overheid in deze sector flink afnemen als gevolg van het aflopen van de Oosterscheldewerken. Ook zullen ge meentelijke uitgaven afnemen, wat voor een deel samenhangt met het lagere ni veau van de woningbouwproduktie. Alleen voor de bouwproduktie in opdracht van bedrijven wordt een stijging verwacht. Duidelijk is dat de kar in de bouw in ieder geval ook het komende jaar nog groten deels door de private sector getrokken zal moeten worden. 'In de wereld van de export zijn er twee soorten mensen. De ene soort praat over export en de andere doet het. Het aardige van de NIMEG is dat deze groep bestaat uit mensen die het doen en er ook over willen praten.' Dit waren de woorden van M. C. Poulie, lid van het NIMA-bestuur, bij de uit reiking van de eerste NIMEG SYLLABUS. Dit eerste exemplaar werd op 19 novem ber op het kantoor van Rabobank Neder land te Utrecht door NIMEG-voorzitter Jhr. J. F. Laman Trip aangeboden aan dr. W. Maarse Nzn, plaatsvervangend algemeen directeur van de Exportbevorderings- en Voorlichtings Dienst (EVD). De syllabus is een praktische exporthand leiding, samengesteld door de NJMA Inter nationale Marketing en Export Groep. Hij is bedoeld voor het exporterende bedrijfsle ven en voor bedrijven die er over denken te gaan exporteren. De belangrijkste onder werpen van de exportmarketing komen in logische volgorde aan bod: kansen en risi co's bij buitenlands marktonderzoek, het inventariseren van afzetmogelijkheden, het bepalen van kansrijke combinaties tus sen doelmarkt en assortiment, criteria voor buitenlandse vertegenwoordigingen, fi nancieringsaspecten, enzovoorts. De onderwerpen worden geïllustreerd met case studies: checklists bieden een hand reiking voor de praktijk van alledag. De syllabus is de weerslag van een aantal stu diebijeenkomsten van de NIMEG, die vrij wel alle plaats hadden bij Rabobank Ne derland. De NIMEG werd in december 1983 opgericht met als doel het bevorde ren van een planmatige en systematische verkoop naar het buitenland. De groep be staat uit exportmanagers van Nederlandse Vervolg op pag. 26, 3e kolom

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1985 | | pagina 7