Wettelijke
vestigingsregeling
huisartsen
op komst
Door de staatssecretaris
van Welzijn,
Volksgezondheid en
Cultuur (WVC) en de
Landelijke Huisartsen
Vereniging (LHV) is in 1985
een aantal
beleidsvoornemens in een
convenant vastgelegd.
Belangrijke onderdelen van
dit convenant zijn: het
vestigingsbeleid, de
normpraktijk en de
afschaffing goodwill.
Vergunning van B&W
Normpraktijk
et vestigingsbeleid voor huis-
artsen is al jaren onderwerp
- - van studie. Met de in 1974
door staatssecretaris Hendriks
uitgebrachte Structuurnota is
door de overheid een aanzet
gegeven tot een beleid dat tot
doel heeft de ordening in de
gezondheidszorg naderte regelen. Achter
grond hierbij was de wens om tot een bete
re beheersbaarheid van de kosten in deze
sector te komen.
De ordeningsidee heeft zich in de daarop
volgende jaren doorgezet. In de in 1980
aan de Tweede Kamer aangeboden Schets
van de Eerstelijnsgezondheidszorg werd
een beleid gepresenteerd, gericht op een
versterking van de eerstelijnsgezond
heidszorg. Het accent daarbij lag op de
centralisatie en een daarin passend vesti
gingsbeleid voor huisartsen. Met het aan
nemen van de Wet Voorzieningen Gezond
heidszorg (WVG) gaf het parlement in
1982 de regering een instrument om een
wettelijk vestigingsbeleid voor huisartsen
te ontwikkelen.
In 1983 is de LHV met een vestigingsbe
leid van start gegaan; op dat moment was
nog geen wettelijk beleid voorhanden. In
middels is duidelijk geworden, dat deze
LHV-regeling onvoldoende werkt ten aan
zien van niet-leden. Een wettelijke vesti
gingsregeling geldt echter voor alle huis
artsen, dus ook voor hen die niet bij de LHV
zijn aangesloten.
De WVG biedt via een te treffen algemene
maatregel van bestuur een wettelijk kader
voor een vestigingsbeleid voor huisartsen.
In het hiervoor reeds genoemde convenant
wordt door de Staatssecretaris en de LHV
een voorkeur uitgesproken voor een rege
ling gebaseerd op wetgeving. Het is de be
doeling van partijen, dat de wettelijke rege
ling in 1 986 zal ingaan.
Met het van kracht worden van de wettelij
ke regeling heeft iedere huisarts die zich
wil vestigen een vergunning nodig van
Burgemeester en Wethouders van de
plaats waar hij of zij zich wenst te vestigen.
Dit geldt dus zowel voor nieuwe vestigin
gen, overname van een bestaande praktijk,
dan wel voor toetreding tot een maat
schap.
Voordat Burgemeester en Wethouders
een beslissing op een aanvraag tot vesti
ging nemen, wordt daarover nog een ad
vies uitgebracht door een adviescommis
sie. Deze commissie bestaat uit vertegen
woordigers van de huisartsenberoeps
groep, belangenverenigingen van patiën
ten, ziekenfonds/particuliere ziektekos
tenverzekeraars en de inspecteur voor de
Volksgezondheid.
Op de beslissing van Burgemeester en
Wethouders is beroep mogelijk in het ka
der van de wet AROB. Aangetoond dient
dan te worden, dat de procedure tot ver
gunningverlening in strijd is geweest met
algemene beginselen van behoorlijk be-
stuur.
Duidelijk is, dat tot op heden in de voorge
nomen ordeningswetgeving geen kwalita
tieve criteria zijn ingebouwd, die bij de
toetsing van kandidaten dienen te worden
gehanteerd.
Voor de vaststelling van het aantal huisart
senplaatsen en voor de berekening van de
tarieven wordt het begrip normpraktijk ge
hanteerd. Het convenant gaat uit van een
normpraktijk van 2 400 patiënten per 1
oktober 1985. De normpraktijk per 1 ja
nuari 1986 blijkt inmiddels gesteld op
2 350 patiënten. Het convenant vermeldt,