Herstelwet of eerherstel 63 Mark LarieLonden meer, het andere jaar minder zijn. De Ne derlandse land- en tuinbouw behoort tot de best geoutilleerde ter wereld. Om deze positie te behouden zijn jaarlijks grote be dragen aan investeringen vereist, ook in ja ren met slechte resultaten. Door het ver dwijnen van de negatieve aanslag in de WIR dreigt deze steun in de rug - juist op het moment dat deze het hardste nodig is - te verdwijnen. Ingrijpend zijn de gevolgen ook voor de landbouwcoöperaties. Deze hebben na melijk niet als primaire doelstelling winst maximalisatie, maar belangenbehartiging van de leden. In verhouding tot bijvoor beeld omzet en investeringen is de winst voor belastingen daarom betrekkelijk laag. Dit betekent, dat deze groep bedrijven re latief zwaar wordt getroffen door het af schaffen van de negatieve aanslag in de WIR. De bedragen die in dit verband wor den genoemd variëren van f 70 tot f 80 miljoen per jaar. De derde groep die door deze maatregel naar verhouding zwaar wordt gedupeerd is het midden- en kleinbedrijf. Volgens een globale schatting incasseert het midden- en kleinbedrijf jaarlijks circa f 1,5 miljard aan WIR-premie inclusief de kleinschalig heidstoeslag. Wanneer het zogenaamde negatieve aandeel daarin gelijk is aan dat van het totale bedrijfsleven, betekent de afschaffing daarvan een jaarlijkse lasten verzwaring van een kleine f 500 miljoen voor het midden- en kleinbedrijf als ge heel. Met name startende ondernemingen en bedrijven die na een aantal moeilijke ja ren weer net in een winstpositie zijn ge raakt, kunnen door deze wijziging in pro blemen geraken. Uit een onderzoek bleek, dat vooral bedrijven met een lage solvabili teit ook te kampen hebben met een verlies of onvoldoende winst. Omdat met het ver dwijnen van de negatieve aanslag in de WIR ook de cessie van WIR-premie als ze kerheidsconstructie verdwijnt, wordt het in een aantal gevallen moeilijk zo niet onmo gelijk om investeringen normaal bancair te financieren. Naar schatting voldoet straks meer dan 5 van de financieringsaanvra- gen niet meer aan de normen, terwijl in wellicht tweemaal zoveel gevallen de fi nanciering problematisch wordt. Het kabinet heeft toegezegd met ingang van 1987 maximaal f 100 miljoen be schikbaar te stellen voor verlichting van de problemen bij de hierboven omschreven bedrijfstakken. In verhouding tot het totale nadeel van circa f 750 miljoen is dit maar een schamele toezegging. Voor de totstandkoming van het Koninkrijk in de vorige eeuw bestond in geval van faillissement uitsluitend voor kooplieden een wettelijke regeling. Met de eigen wet geving van het Koninkrijk werd een systeem opgezet, voor zowel kooplieden als particulieren, met een tweedeling tus sen faillissement en surséance van beta ling; gebaseerd op de gedachte dat iemand die zijn verplichtingen niet meer nakomt, ofwel tijdelijk krap bij kas is, ofwel geheel of gedeeltelijk zonder vermogen is geraakt. Bancair gesprokenmet een tekort aan liquiditeiten dan wel een tekort aan solvabiliteit. Het laatste leidt tot faillisse ment, waarbij door de curator, aangesteld door de rechter, het vermogen te gelde wordt gemaakt om crediteuren te betalen. Bij een tekort aan liquiditeiten kan de rech ter de surséance van betaling uitspreken. Daarbij kan, terwijl crediteuren op een af stand worden gehouden, te zamen met een door de rechter aangewezen bewind voerder orde op zaken worden gesteld. In dien blijkt dat de vermogenspositie te smal is om door te kunnen gaan, volgt faillisse ment. Vele jaren heeft de hier bedoelde systema tiek goed gewerkt. In een tijd waarin spaar zaam een surséance of een faillissement werd uitgesproken, voldeed de tweedeling en kon in een aantal gevallen door het mid del van de surséance voorkomen worden dat bedrijven of particulieren de financiële ondergang tegemoet gingen. Een oplos sing die uiteraard ook voor de crediteuren van belang was. In de achter ons liggende jaren hebben we gezien dat het aantal be drijven dat financieel vastliep aanmerkelijk is toegenomen. De kranten stonden in het begin van de jaren tachtig vol met aan kondigingen van zowel surséances als van faillissementen. Daarbij werd in toene mende mate het oorspronkelijke verschil tussen beide instituten vergeten. Om de druk van de crediteuren af te houden werd te snel surséance van betaling aange vraagd en verkregen. In de daarop volgen de periode bleek dan in een aantal gevallen dat een faillissement onafwendbaar was. Ook de verslechterende economische om standigheden droegen er in die jaren aan bij dat het aantal niet te redden bedrijven, ook al zag het er oorspronkelijk beter uit, toenam. Deze uitholling van de surséance bracht na verloop van tijd mee, dat het spe cifieke karakter verloren is gegaan. Was het aanvankelijk zo dat iemand die sur séance kreeg er wel weer bovenop kon ko men, door de verandering kwam het beeld op dat iemand die surséance had op den duur toch failliet ging. Daardoor ging de eigen functie van de surséance verloren. In een periode van neergaande conjunctuur en voor een deel afnemende zakenmoraal bestaat dan aanleiding om de oplossingen elders te zoeken. Dit heeft geleid tot een stroming die voor ondernemingen - er komt dus weer een onderscheid tussen 'kooplieden' en ande ren - een soort afkoelingsperiode wil in voeren. Een soort surséance nieuwe stijl waarin alle crediteuren, ook de preferente zoals hypothecaire crediteuren, gedurende een onderzoeksperiode van ten hoogste drie maanden hun rechten bevroren zien. Vervolgens kan een herstelperiode worden opgelegd van ten hoogste drie jaren, waar in nagenoeg alle crediteuren de uitoefe ning van hun rechten stilgelegd zien; ook de belastingdienst kan in deze periode geen gebruik maken van haar vergaande voorrechten. In een tijd waarin de deregu lering als een oplossing tegen een te grote overheidsmacht wordt voorgesteld, drei gen we weer een nieuw en gedetailleerd systeem te krijgen om ondernemingen van enige omvang gedurende een bepaalde periode de gelegenheid te geven via een te ontwerpen herstelplan de levensvatbaar heid te bewijzen. Dit geldt dan alleen voor ondernemingen die door een rechtsper soon worden gedreven, ten minste hon derd personeelsleden hebben en een on dernemingsraad kennen. De kleinere vis sen zwemmen door de mazen van het her- stelnet het faillissement in. Wij vragen ons af of het in een tijd van aan trekkende conjunctuur verstandig is met een gedetailleerde regelgeving, gebaseerd op andere en slechtere economische om standigheden, te willen ingrijpen in het maatschappelijk gebeuren. Een juist en constant gemaakt onderscheid tussen li- quiditeits- en solvabiliteitsperikelen en een daarbij behorende juiste toepassing van de onderscheiden maatregelen kan op dit punt veel opvangen wat in de laatste jaren verkeerd is gegaan. Een remmende en be perkende invloed op de financieringsmo gelijkheden kan daardoor voorkomen wor den, omdat financiers bij de omvang van de kredietverlening en de voorwaarden daartoe, rekening zullen houden met een wachtperiode tot drie jaren. Juister lijkt ons een stuk verantwoordelijk heidsgevoel bij de financiers te laten; wij als coöperatieve banken staan niet met de valbijl van het faillissement klaar. Een be trokkenheid met cliënt, kennis van zijn branche en de bereidheid risico te nemen kunnen voortijdige maatregelen voorko men. Maar dan wel op basis van door de fi nancier zelfstandig genomen beslissingen en aanvaarde risico's en niet van buiten af opgelegd. Om relaties van de Rabobankorganisatie ook op internationaal terrein vollediger en beter te kunnen bedienen, werden in de af gelopen jaren reeds eigen kantoren ge opend in de Verenigde Staten, West- Duitsland en België. Per 1 oktober jongst leden kreeg de Rabobank er tevens in Lon den een volledig bankkantoor bij; dat bete kent dat Rabobank Londen een volledig pakket van bankdiensten aan bedrijfscliën- ten van de Rabobank kan aanbieden. De Vervolg op pagina 15, kolom 3

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1985 | | pagina 7