De arbeidsmarkt in de
toekomst
Gedetailleerd inzicht vereist
Uitstroom uit het volledig dagonderwijs naar opleiding
22% van de Nederlandse werklozen lan
ger dan één jaar zonder werk, nu is dat ruim
50%. De harde werkloosheidskern wordt
gevormd door mensen met een lagere op
leiding. Als gevolg van nieuwe produktie-
technieken is een deel van het werk waar
voor slechts een lage opleiding vereist is,
voorgoed verdwenen. Hierdoor zal de ge
middelde werkloosheidsduur voor de lager
opgeleiden verder toenemen.
Ook voor de jongere werklozen doet de
constatering opgeld, dat het aandeel van
de langdurig werklozen in het totaal nog
voortdurend toeneemt.
De werkloosheid in de leeftijdscategorie
tot 25 jaar (40% van het totaal aantal
werklozen) is weliswaar vanaf midden vo
rig jaar tot de zomermaanden van dit jaar
gedaald, maar toch heeft nog altijd een
kwart van de ruim 1,1 miljoen jongeren
geen baan. De daling van de jeugdwerk
loosheid houdt waarschijnlijk verband met
de leer/arbeidsovereenkomsten en andere
jeugdwerkplannen die in veel CAO's zijn
afgesproken. Daarnaast kunnen nog ge
noemd worden de verlaging van de mini
mumjeugdlonen vorig jaar, de vervulling
van deeltijdbanen, de subsidieregelingen
in het kader van het leerlingenstelsel en de
scholings- en plaatsingsbevorderende
maatregelen van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. De banen
plannen van de overheid voor langdurig
werklozen hebben echter vooral banen op
geleverd voor de 'jonge' jongeren, terwijl
met name de 'oude' jongeren te kampen
hebben met langdurige werkloosheid. Ook
het door het Ministerie opgerichte uitzend
bureau Start richt zich op andere groepen
dan oorspronkelijk de bedoeling was. Het
bureau legt zich niet zozeer toe op de
moeilijk plaatsbare werklozen, maar meer
en meer op de 'gewone' werklozen met
goede papieren en werkervaring. De 'oude'
langdurig werkloze jongeren met een ge
ringe opleiding blijven zich daarmee in de
zwakste positie bevinden.
MAVO/HAVO/VWO 19
LBO 23
MBO 33
HBO 16
WO 9
100
Het aantal vacatures is na een forse daling
in de daaraan voorafgaande jaren geste
gen van gemiddeld 9 500 in 1983 tot
26 000 in juli van dit jaar. Daar de oplei
ding van de werkzoekenden steeds minder
aansluit bij de aangeboden functies zal, bij
ongewijzigd beleid, het aantal moeilijk ver
vulbare vacatures snel toenemen. Voor
volgend jaar wordt zelfs een aantal van 60
a 70 000 voorzien!
Uit het voorgaande kan men concluderen
dat er weliswaar sprake is van een kwanti
tatief ruime arbeidsmarkt, maar dat zich
desondanks hier en daar aansluitingspro
blemen voordoen bij het werven van ge
kwalificeerd personeel, zowel naar oplei
ding als naar ervaring.
De komende jaren zal de aansluitingspro
blematiek tussen onderwijs en arbeids
markt zich nog steeds sterk voordoen. Uit
recent onderzoek is gebleken dat goed en
gericht opgeleiden schaars zullen blijven.
Om hieraan het hoofd te bieden zal een
meer anticiperend scholings- en oplei
dingsbeleid moeten worden ontwikkeld.
Hiervoor is een prognose van de toekom
stige personeelsbehoefte nodig en daar
naast moet inzicht bestaan in de omvang
van de toekomstige beroepsbevolking. Ra
mingen hiervoor worden voortdurend naar
boven bijgesteld. De meest recente bere
kening van het verwachte arbeidsaanbod,
op basis van de nieuwste bevolkingsprog
nose, komt uit op 6,8 miljoen personen in
1995 tegen 6 miljoen nu. Tot 1 990 zal de
beroepsbevolking met gemiddeld 90 000
personen per jaar toenemen, waarna de
jaarlijkse stijging zal teruglopen tot 50 000
in 1995. Voor de gehele periode 1985-
1995 zal het aanbod van vrouwen sterker
stijgen dan dat van mannen, onder meer in
samenhang met een voortzetting van de
daling van het aantal huwelijken. De sa
menstelling van de beroepsbevolking zal
16
17
37
18
12
100
daarnaast ook nog veranderen door een te
ruglopend arbeidsaanbod van jongeren
onder de 25 jaar terwijl het aanbod van ou
deren een stijging gaat vertonen (vergrij
zing van de beroepsbevolking).
Niet alleen de omvang en samenstelling
van de beroepsbevolking is relevant voor
het te voeren beleid, maar ook de te ver
wachten opleiding van het toekomstig ar
beidsaanbod. Als we de opleidingsstruc
tuur van de beroepsbevolking voor de ko
mende jaren bezien (tabel 2), dan blijkt dat
het aandeel van de algemeen opgeleiden
(MAVO, HAVO of VWO) naar verwachting
zal dalen, evenals dat van de mensen met
een lagere beroepsopleiding. Het aandeel
van de mensen met een andere afgeronde
beroepsopleiding zal daarentegen verder
toenemen.
Daar we geconfronteerd zullen worden
met een toenemende concurrentie op
technologisch hoogwaardig gebied, zal de
behoefte aan hoger gekwalificeerd perso
neel toenemen. Ook de voortgaande auto
matisering geeft aanleiding tot een vraag
naar hoger opgeleiden. Daarnaast doet
zich tegenwoordig nog het verschijnsel
voor, dat de werkgevers hogere eisen stel
len aan nieuwe personeelsleden, omdat de
ruimte op de arbeidsmarkt dat toelaat.
De grootste problemen voor werkgevers
met betrekking tot de aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt zullen zich dus
voordoen in specialistische beroepsgroe
pen, waarvoor een gerichte en langdurige
opleiding vereist is. Daarom moet er ge
streefd worden naar een verdere integratie
tussen onderwijs en bedrijfsleven. Te den
ken valt daarbij aan een grotere invloed van
de bedrijven op de structuur en inhoud van
het onderwijs en aan een opzet zoals bij het
leerlingwezen, maar dan gericht op de ho
gere niveaus in de onderneming. In steeds
grotere mate zullen ook interne opleidin
gen onontbeerlijk zijn voor de opheffing
van de schaarste aan deskundig personeel.
De overheid zal daarnaast haar beleid
moeten richten op de harde werkloos
heidskern (lager opgeleiden, personen met
weinig of geen werkervaring). Dit beleid
vereist wel een gedetailleerder inzicht in de
werkelijke situatie van de werkloosheid.
Hiervoor zijn meer statistische gegevens
nodig, waarin vooral kwalitatieve aspecten
als werkloosheidsduur, opleiding en werk
ervaring tot uiting komen. Bovendien moet
het bestand geschoond worden voor fric
tiewerklozen, het 'kaartenbakeffect' en de
niet bemiddelbaren. Effectief beleid is im
mers pas mogelijk bij een goed inzicht in
de werkloosheidsproblematiek.
1985 1990
in van het totaal