Verjonging landbouw ste/t nieuwe eisen De animo om boer of tuinder te worden blijft groot. Het aantal potentiële opvolgers op agrarische bedrijven is in de afgelopen 4 jaar met ca. 15 toegenomen. De veranderende omstandig heden stellen nieuwe eisen aan de jonge agrarische onderne mers. Investeren in mensen en produktie blijft geboden. Investeren in mensen 15 Bedrijfso ver na me oer of tuinder is een beroep dat overwegend van vader op zoon overgaat. Tegenwoordig ook steeds meer van ouders op dochter. Star ters van buiten de sector die een boeren- of tuindersbedrijf beginnen zijn uitzondering. Overigens, zo bijzonder is dit generatie beeld ook weer niet. Bij artsen, apothekers en notarissen kwamen en komen reeksen generaties met hetzelfde beroep voor. In 1 984 werkte ongeveer 70 van de toe komstige agrarische ondernemers op het ouderlijk bedrijf. Slechts 5 doet ervaring op door een werkkring op een ander agra risch bedrijf. De overige zijn voor de be drijfsovername óf studerend óf werkzaam in een agrarisch verwante sector. De afge lopen tien jaar is dit beeld nauwelijks ver anderd. Deze cijfers zijn ontleend aan de notitie 'Bedrijfsovername in de land- en tuinbouw', die minister Braks van Land bouw en Visserij op 25 juni jl. heeft aange boden aan de Tweede Kamer. Het opleidingsniveau van jongeagrarièrs is in die periode sterk gewijzigd. In 1 976 had van de opvolgers 37 middelbaar of ho ger agrarisch onderwijs gevolgd. In 1 984 was dit toegenomen tot 53 In de veran derende situatie voor de land- en tuinbouw is dit een belangrijk winstpunt. Het gezeg de 'de domste boer die de dikste aardap pelen verbouwt' is definitief een fabel. In het Nederlandse landbouwbeleid wordt veel aandacht geschonken aan het land bouwonderwijs. Jaarlijks gaat er zo'n 700 min. gulden naar het lager, middelbaar en hoger agrarisch onderwijs en de Hoge school in Wageningen. Dit is ongeveer een derde van de totale landbouwbegro ting. Voor de toekomst zal daar de basis gelegd moeten worden voor een nieuwe generatie inventieve en concurrerende boeren en tuinders. De landbouworganisa ties zijn nauw betrokken bij het agrarisch onderwijs. Het merendeel van de agrari sche scholen wordt vanuit deze organisa ties bestuurd en beheerd. Landbouwlera- ren worden gestimuleerd zich meer op de praktijk te richten, onder meer door het or ganiseren van bedrijfsbezoeken en stages op bedrijven. OOK VOOR BOEREN EN TUINDERS Waarom ook niet? Elke boer en tuinder is immers ondernemer en hij kan als hij in een startende, doorstartende of innoverende positie geraakt net als iedere andere onder nemer in de termen vallen, waaronder het Garantiefonds Rabobanken zou kunnen overwegen een garantie voor een eventuele financiering af te geven. In dit opzicht wordt er geen onderscheid tussen agrarische en andere ondernemers gemaakt. Geen enkele ondernemer, ook de boer en tuinder niet, heeft recht of aanspraak op garantie. Het fonds beslist in zijn regionale beoordelingscommissie telkens van ge val tot geval, zonder gehouden te zijn aan een automatisme, dat tot toewijzing of afwijzing van de aanvraag zou moeten leiden. Dat is een beslissing tegenover de Rabobank, die zelf de financieringsaanvraag van de ondernemer behandelt en daar op, al dan niet met een garantie van het fonds, haar beslissing neemt. (Red.) Investeren in alleen mensen is niet vol doende. De start of overname van een agrarisch bedrijf vergt veel kapitaal. Een gemiddeld akkerbouw-, weide- of glas tuinbouwbedrijf heeft een vermogensbe hoefte van ca. 1 min. gulden. De schulden last bedraagt bij de akkerbouwbedrijven ca. 250.000 gulden, bij de veehouderij 300.000 gulden en bij de glastuinbouw 400 a 500.000 gulden. Dat zijn gemiddel de cijfers. Bedrijven die recent hebben geïnvesteerd zitten hier meestal boven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1985 | | pagina 15