Van een landbouwkundige
naar een algemene
doelstelling
Vier vormen van
la ndinrich tin g
Ruimtelijke ordening
Het grondverzet per mensuur bij het graven van waterlopen voorheen en thans
1930-1950
Handkracht
sinds 1960
Dragline
sinds 1 980
Hydraulische
graafmachine
Grondverzet per mensuur 0,5 m;
Sinds de invoering van de eerste Ruilverka-
velingswet in 1924 hebben er telkenmale
aanpassingen van de wetgeving plaatsge
vonden, die onder meer tot doel hadden
het algemeen belang meer gewicht in de
schaal te geven ten opzichte van het indivi
dueel belang. De Ruilverkavelingswet van
1 938 vergemakkelijkte bijvoorbeeld al het
aanvragen van een verkaveling en maakte
het mogelijk dat ook publiekrechtelijke
lichamen en rechtspersoonlijkheid bezit
tende verenigingen op landbouwgebied
een aanvraag konden indienen. De Wet
van 1954 schreef een 'landschapsplan'
voor, waarmee kaveltoewijzing voor ande
re dan uitsluitend agrarische doeleinden
mogelijk werd. In 1975 werd een ande
re, democratischer, stemmingsprocedure
doorgevoerd en werden tevens inspraak
mogelijkheden voor belanghebbenden in
bredezin gecreëerd. In 1 984 is een nieuwe
Landinrichtingswet door de Tweede Ka
mer aanvaard, welke, nu de goedkeuring
door de Eerste Kamer is gevolgd, dit jaar
nog van kracht wordt. Daarmeezal dan het
oorspronkelijk landbouwkundige doel van
de Ruilverkavelingswetten definitief verla
ten en omgezet zijn in een algemeen doel
dat tevens wettelijk gerelateerd is aan de
ruimtelijke ordening. Aldus opent de nieu
we Landinrichtingswet mogelijkheden tot
het treffen van maatregelen en voorzienin
gen met betrekking tot het brede scala van
land-, tuin- en bosbouw, natuur en land
schap, de infrastructuur, openluchtrecrea
tie en de cultuurhistorie in die gebieden
waar landinrichting gerealiseerd gaat
worden.
In de nieuwe Landinrichtingswet kunnen
vier vormen van landinrichting onderschei
den worden. Evenals in de Ruilverkave
lingswet van 1954 bestaat de mogelijk
heid tot vrijwillige ruilverkaveling. Deze
ruilverkaveling bij overeenkomst maakt
ruiling van gronden mogelijk als er een
volledige overeenstemming tussen de be
trokkenen is.
Tevens is demogelijkheid gehandhaafd tot
ruilverkaveling in gebieden die een over
wegend agrarische functie vervullen of
moeten vervullen. Het besluit hiertoe blijft
als voorheen liggen bij de eigenaren en
pachters. Hierbij is een grondkorting mo
gelijk van maximaal vijf procent voor we
gen, watergangen, natuur, landschap.
Van de handkracht, afgebeeld op de
vorige pagina, naar hydraulische
machines - steeds minder beperkingen.
7,5-10 m 75-100 m'
3 man voor (geen
het afwerken) afwerkers)
openluchtrecreatie en andere doeleinden.
Een nieuwe mogelijkheid is de aanpas
singsinrichting. Deze heeft tot doel de
nadelige gevolgen van een ingreep in het
landelijk gebied, zoals de aanleg van een
autoweg, zoveel mogelijk op te heffen. De
grondkorting hier bedraagt maximaal drie
procent. De besluitvorming inzake ligt bij
het provinciaal bestuur. Ten slotte opent
de Wet de mogelijkheid tot herinrichting.
Deze kan worden toegepast in gebieden
die naast een landbouwkundige ook een
aanzienlijke niet-agrarische functie vervul
len of moeten vervullen. Het besluit tot her
inrichting wordt genomen door het provin
ciaal bestuur en houdt de mogelijkheid van
onteigening in. Deze onteigening kan ge
schieden voor natuur, landschap, open
luchtrecreatie en andere zaken van open
baar nut. Daarnaast is een grondkorting
mogelijk van drie procent voor wegen, wa
tergangen en hiermee samenhangende
werken. Met deze vier vormen wordt het
mogelijk de verbetering van de inrichting
van de meest uiteenlopende gebieden te
realiseren.
Terugkijkend vanuit dit moderne 'overall'-
beeld van de nieuwe Landinrichtingswet
naar de beginjaren van de toenmalige
Cultuurtechnische Dienst, valt op welke
geweldige ontwikkelingen plaatsgevon
den hebben. De Cultuurtechnische Dienst
was voor haar tijd en doen al een vooruit
strevend concept dat, hoewel uit de nood
der bezuiniging geboren, een samensmel
ting beoogde van de zorg voor ruilverkave-
lings-, ontginnings- en ontwateringswer-
ken. Desalniettemin was het een beperkt
concept in die zin dat de Cultuurtechnische
Dienst zich vooral richtte op de ruilverka
veling van landbouwgronden, terwijl het
belang van natuur- en landschapsbehoud
slechts zeer zijdelings ook werd onder
kend. Dat de overheid toentertijd de ruil
verkavelingen bij uitstek ook geschikt
achtte om dezeter bestrijding van de werk
loosheid als werkverschaffingsproject uit
te voeren, duidt op het toenmalige arbeids
intensieve karakter ervan. Pas met de Wet
van 1 938 die onder meer door de mogelijk
gemaakte subsidiëring de kosten voor de
betrokkenen stevig drukte, begon het ruil-
verkavelingswerk grotere vormen aan te
nemen. Onderbroken door de Tweede We
reldoorlog, toen het werk bijna stil kwam te
liggen, bleek het ruilverkavelingswerk der
mate omvangrijk te worden dat de uitstra
lingseffecten op de landelijke gebieden
sterker in het oog begonnen te springen.
Technisch gesproken werd er steeds meer
mogelijk en het ruilverkavelingswerk stuit
te praktisch gezien op steeds minder be
perkingen.
Een tegenkracht kwam vanuit de zich snel
uitbreidende verstedelijkte gebieden. De
stedelingen begonnen in toenemende ma
te aanspraken te maken op de landelijke
gebieden voor recreatieve doeleinden.
Eveneens maakten de economische ont
wikkelingen goede en snelle verbindingen
noodzakelijk. Daarbij dreigden de reste
rende natuurgebieden kind van de reke
ning te worden. In toenemende mate bleek
het noodzakelijk een weldoordachte afwe
ging van alle betrokken belangen te ma
ken. Het cultuurtechnische beeld van de
ruilverkaveling als een op zichzelf staand
plaatselijk gebeuren behoort inmiddels al
lang tot een ver verleden. In detegenwoor-
dige tijd is de ruilverkaveling geworden tot
een geïntegreerd onderdeel van de uit na
tionaal oogpunt gewenste ruimtelijke or
dening.