ving dacht, maar toch de mogelijkheid open
liet, dat eventuele verstoringen weggeno
men zouden moeten worden. De ernst is,
dat de funding van de banken gevaar loopt
en daarmee het bancaire sluizenstelsel, dat
het geld laat doorstromen naar de plaatsen
waar het investerend en activerend werk
zaam kan zijn. Het mag hier wel vermeld
worden, dat de Rabo-antenne als een der
eersten onder de banken ontwaard heeft
hoezeer het met de middelenstroom in ons
land structureel een verkeerde kant uitgaat.
Niet alleen in eigen kring, bijvoorbeeld, in de
Centrale Kring Vergadering, hebben wij dit
onderkend, wij hebben er ook naar buiten
uiting aan gegeven. Natuurlijk, wij weten
van ouds van de hoed en de rand, van de ver
wevenheid tussen kredietverlening en spa
ren, maar hier is een zaak aan de orde die al
le banken aangaat. In wezen is de toekom
stige middelenvoorziening voor het Neder
landse bedrijfsleven in het geding. Als de
groei van onze economie aanhoudt, de in
vesteringen straks gaan aantrekken, kan dat
tot ernstige moeilijkheden aanleiding geven,
zolang de middelenstroom bij voorkeur naar
de zee van levensverzekeraars en pensioen
fondsen blijft stromen. Want, zoals K/aren-
beek het onlangs in een rede zei, 'de giganti
sche bedragen, die deze institutionele beleg
gers jaarlijks aan spaarmiddelen van gezin
nen uit de markt halen, worden voor het
overgrote deel belegd in risicomijdende za
ken, zoals overheidsschuld. Levensverzeke
raars en pensioenfondsen kunnen een fors
deel van de spaarmarkt afromen met behulp
van een goedgeefse fiscus!'
Inderdaad, het hoge niveau van de contrac
tuele besparingen (in persioenen en levens
verzekeringen) wordt door de fiscale wetge
ving sterk gestimuleerd. Niemand zal ook
willen bestrijden, dat de terechte zorg voor
de oude dag, daartoe een aanleiding geeft.
Maar laat die stimulering niet eenzijdig zijn,
want dan ontaardt zij en treden funeste con
tra-indicaties van het als heilzaam gedachte
medicijn aan de dag!
Die dreigende situatie doet zich thans voor
nu de contractuele besparingen in vergelij
king met de bankbesparingen zo sterk fis
caal worden bevoorrecht, dat de interme
diaire rol, de sluiswerking, van de banken bij
de plaatsen van gezinsbesparingen slechts
van marginale betekenis is geworden. En
dat heeft gevolgen, niet alleen voor de ban
ken zelf, die hun rentabiliteit zien stagneren
door een zeer lage produkt/viteit van hun op
werving van spaargelden gerichte apparaat,
maar ook voor het hele Nederlandse macro-
economische besteI. Zodra immers de be
drijfsinvesteringen weer boven het huidige
lage niveau zullen gaan uitrijzen - dat hoopt
en verwacht een ieder - zullen de banken
voor een sterk toenemende kredietbehoefte
komen te staan. Een behoefte, waaraan zij
alleen kunnen voldoen, wanneer van de ge
zinsbesparingen een aanzienlijk groter deel
dan thans weer door de bancaire kanalen
gaat stromen.
Dat had Lardinois op het oog, toen hij
rond de jaarwisseling '83- '84 in ons
blad de fiscale beoordeling van pen
sioenfondsen en levensverzekeringsinstel
lingen discriminatie noemde. Discrimine
rend tegenover de banken, die in de vrije be
sparingen de grondstof voor hun kredietver
lening moeten vinden, maar die tegelijker
tijd hun spaarders nauwelijk fiscale facilitei
ten kunnen tonen. Discriminerend echter
vooral, omdat het contractuele sparen ex
clusief begunstigd wordt boven het gewone
banksparen. Dat lost men niet op, door de
fiscale aftrekbare rentebedragen over ban
caire besparingen te verhogen en ze niet
meer te salderen met betaalde hypotheek
rente. Zeker, het zou de banken en hun
spaarders welkom zijn, maar ook dan nog
'zou dat een volstrekt ontoereikende aanzet
zijn om de fiscale beoordeling van levens
verzekeraars ten koste van de banken uit te
bannen' (citaat uit rede Klarenbeek).
Hoe dan wel? De moeilijkheid zit dieper dan
oppervlakkig lijkt. Wijffels stelde in alle
nuchterheid vast, dat de heersende maat
schappelijke prioriteiten gericht zijn op de
verdere vervolmaking van pensioenregelin
gen, mede door fiscale wetgeving. Die 'pen
sioenzekerheid' wordt echter nagestreefd
op een wijze die tot gevolg heeft dat de ge
zinsbesparingen in niet voldoende mate ter
beschikking komen voor een min of meer ri
sicovolle produktieve aanwending. Ze stro
men niet meer door het kanalenstelsel van
de banken, maar komen terecht in het enor
me beleggingsreservoir van pensioenfond
sen en levensverzekeringmaatschappijen.
Via de makkelijkste weg van de fiscale facili
teiten voor contractuele besparingen.
Moeten straks, bij aantrekken van de kre-
dietvraag, de banken een sterk beroep gaan
doen, via de onderhandse markt, op dat gro
te institutionele reservoir? De gevolgen
daarvan zijn weinig aanlokkelijk, vergeleken
bij een rechtstreekse funding uit de bancair
gekanaliseerde gezinsbesparingen. Het ren
teniveau voor te financieren bedrijven zou
omhoog gaan en de rentemarge van de ban
ken omlaag. Wijffels betwijfelt zelfs of aan
zo'n indirecte intermediaire rol van de ban
ken voldoende opbrengsten verbonden zijn
voor een behoorlijke dekking van risico's en
kosten. Ernstiger nog voor de banken en
voor hun maatschappelijk functioneren is,
dat de institutionele beleggers het grote re
servoir kunnen gaan aanwenden voor min
der risicovolle financieringen, bijvoorbeeld
woninghypotheken. Zij kunnen dan dankzij
hun fiscale faciliteiten tarieven en produkt-
voorwaarden aanbieden, die de banken zich
gezien de fiscale discriminatie van hun fun
ding eenvoudig niet kunnen permitteren.
Dat zou zelfs op een gedeeltelijke uitscha
keling van het bankwezen neer kunnen
komen.
Men ziet, de toekenning van fiscale
faciliteiten heeft grote gevolgen.
Door wat in het verleden op dit punt
met ongetwijfeld loffelijke motieven is ge
beurd, is onze maatschappij zo ingericht, dat
macro-economisch gezien de fundingsmo-
gelijkheden van de banken veel en veel te
sterk zijn beknot door de positie die pen
sioenfondsen en verzekeringsmaatschap
pijen zijn gaan innemen. Zulks ten koste van
het macro-economisch gezien heilzame ef
fect van de kanaliserende werking van de
banken op de middelenstromen.
Deze situatie baart ons ernstige zorg, zozeer
dat wij daaraan onlangs uiting gegeven
hebben in een memorandum voor de Finan
ciële Commissie van de Tweede Kamer. Wij
en andere banken kunnen pleiten voor een
ruimere en betere fiscale tegemoetkoming
van het bancaire sparen. Maar hoezeer we
die toejuichen, het eigenlijke probleem,
waar het bankwezen zich voor gesteld ziet,
is dat van de contractuele besparingen. Er is
meer nodig dan een simpele fiscale faciliteit.
Het gaat er om weer een behoorlijk deel van
de middelenstroom, die nu langs fiscaal en
maatschappelijk gebaande bedding afvloeit
naar het grote reservoir van verzekerings-
en pensioeninstituten, af te buigen naar het
sluiswerk van de banken.
Daarom pleiten wij met Wijffels voor een
nadere bezinning op ons stelsel van 'pen
sioenzekerheid'. Het keurslijf van verzeke
ringsmaatschappijen en pensioenfondsen is
te strak geworden. Men late bij het kiezen
van pensioenvoorzieningen meer vrijheid
over aan de individuele betrokkenen, zulks
met behoud van de fiscale aftrek. En aan
banken ware onder gelijktijdige aanpassing
van het z.g. structuurbeleid, de ruimte te
geven bepaalde 'spaar'-produkten in de
pensioensfeer te voeren.
Op de keper beschouwd is de realisering van
deze gedachte niet eens zo ingewikkeld.
Maar het effect dat er mee bereikt wordt, zal
de banken uit hun bedreigde positie van in
termediair bij de spaarmiddelenstroom ha
len en zal de kanalen in stand houden, waar
door die middelen over de hele delta van ons
bedrijfs- en maatschappelijk leven kunnen
uitvloeien.
JRH