Concurrentie op
kredietmarkten
Besparingen en investeringen 1963-1983
Iin van het nationale inkomen)
Investeringen
Nationale besparingen
Totale gezinsbesparingen
Contractuele gezinsbesparingen
'■>11
63 '64 '65 '66 '67 '68 '69 '70 '71 '72 '73 '74 '75 76 '77 '78 '79 '80 '81 '82 '83
die nu in bezit van banken zijn, om met de
daaruit vrijgekomen middelen de bedrijfs
investeringen te financieren. Ook dit is
echter slechts in beperkte mate mogelijk
en heeft slechts gedeeltelijk effect. Schat
kistpapier en staatsobligaties hebben im
mers een specifieke functie ten behoeve
van de bedrijfseconomische liquiditeit. Ten
einde de liquiditeitspositie niet in gevaarte
brengen is een bepaalde hoeveelheid over-
heidspapier onmisbaar. Bovendien is de
verkoop van staatsobligaties in dit verband
ineffectief, voorzover de kopers bestaan uit
gezinnen die de aankoop financieren door
het aanspreken van hun spaargelden bij
banken.
Het gezamenlijke bankwezen is dus in be
langrijke mate aangewezen op de werving
van spaargelden bij gezinnen als het gaat
om een uitbreiding van het kredietvolume.
Spaargelden, die echter grotendeels - me
de vanwege fiscale redenen - bij andere
instellingen terechtkomen. Het ziet ernaar
uit dat bij een verdere stagnatie van de be
sparingen bij banken deze niet in staat zul
len zijn om een herstel van de bedrijfsin
vesteringen op middellange termijn en in
voldoende mate te financieren.
Niet alleen bij de middelenwerving maar
ook op kredietmarkten komen banken de
institutionele beleggers als concurrent te
gen. Door de enorme middelengroei bij de
ze instellingen worden ze in toenemende
mate geconfronteerd met problemen voor
het vinden van voldoende (binnenlandse)
beleggingsmogelijkheden. Daar komt bij
dat verreweg de belangrijkste vrager op de
kapitaalmarkt - de overheid - door een re
ductie van haar financieringstekort minder
schuldtitels aanbiedt. Daardoor zullen
banken in toenemende mate concurrentie
ondervinden van institutionele beleggers
op markten waarop zij een aanzienlijk ge
deelte van hun uitzettingsvolume ver
wezenlijken. Naar verwachting zullen de
pensioenfondsen en verzekeraars zich
daarbij vooral toeleggen op het verstrek
ken van woninghypotheken. Pensioen
fondsen kunnen daarbij voorwaarden han
teren die voor andere aanbieders ver bui
ten het bereik liggen. Ten aanzien van de
prijsstelling zijn de andere partijen gebon
den aan de prijs die betaald moet worden
op de markten voor de passieffinanciering.
Pensioenfondsen trekken hun middelen
niet op een markt aan en kunnen daarom
niet op een negatieve rentemarge uitko
men. Weliswaar bestaan er vaak toezeg
gingen ten aanzien van de hoogte van de
uitkering, waarvooreen minimale netto be
leggingsopbrengst is vereist. Echter als de
omstandigheden op de (binnenlandse) fi
nanciële markten het gewenste rendement
niet mogelijk maken, staat daarmee niet
het bestaan van het pensioenfonds op het
spel maar het niveau van de uitkeringen.
Deze fondsen kunnen daarom desnoods
met een lagere rente genoegen nemen dan
de andere hypotheekverstrekkers. Een
tweede voordeel is gelegen in de produkt-
vorm die pensioenfondsen kunnen hante
ren. Door de aard van het bedrijf kan men
in tegenstelling tot banken produkten aan
bieden met een zeer lange rentefixatieter-
mijn, of vormen waarbij de hypotheekrente
is gekoppeld aan de loonindex, de zoge
naamde loonvasthypotheken. Deze voor
delen maken het pensioenfondsen relatief
gemakkelijk om hun tot nu toe nog kleine
aandeel op de hypotheekmarkt fors uit te
breiden.
Voor verzekeraars gelden bovenstaande
voordelen tot op zekere hoogte eveneens.
Weliswaar trekken deze instellingen hun
middelen aan op markten, die van levens-
verzekeringsprodukten, en in de professio
nele sfeer, die van pensioenverzekering,
maar ten opzichte van de niet-institutione-
le beleggers genieten verzekeraars het
voordeel dat aan de door hen te werven
middelen fiscale faciliteiten kleven. Deze
stellen hen in staat om de spaarders een
aantrekkelijk rendement te bieden (na be
lastingen) zonder dat de verkrijgingsprijs
van de middelen te hoog wordt opge
dreven.
De hier beschreven voordelen van institu
tionele beleggers op enkele ook voor ban
ken belangrijke markten, te zamen met de
steeds nijpender wordende beleggings-
nood, zullen de posities van banken sterk
kunnen aantasten. Voorzover genoemde
voordelen voortkomen uit fiscale bevoor
deling van besparingen bij institutionele
beleggers, in vergelijking met de spaargel
den bij banken, kan hier worden gesproken
van ongelijke concurrentievoorwaarden.
Het oprukken van institutionele beleggers