Contractuele besparingen Fiscale faciliëring Financiering bedrijfsinvesteringen titels, uit zich dit ook in de sterke voorkeur voor binnenlandse (guldens)beleggingen ten einde een valutarisico uit te sluiten. Het is zelfs niet ongebruikelijk dat institutione le beleggers statutair gehouden zijn om uitsluitend in het binnenland te beleggen. De actiefzijde van hun balans bestaat dan ook voor een aanzienlijk gedeelte uit lenin gen aan of onder garantie van de overheid en uit hypotheken. De zakelijke waarden hebben voornamelijk betrekking op onroe rend goed; aandelenbezit maakt slechts een zeer gering onderdeel uit van het be leggingstotaal. Te zamen met de dotaties die bedrijven daarenboven aan pensioenfondsen ver richten, vormen de contractuele besparin gen de middelengroei bij de institutionele beleggers. Deze besparingen zijn gelijk aan de premie-afdrachten en de (netto)be- leggingsopbrengsten bij deze instellingen verminderd met de uitkeringen. Voorzover de gezinsbesparingen niet be staan uit contractuele besparingen, beho ren ze tot de vrije besparingen. De naam geving duidt erop dat in het eerste geval het spaarbedrag 'contractueel' vastligt, terwijl in het tweede geval een grote mate van vrijheid bestaat inzake de grootte van het te sparen bedrag. Vrijheid bestaat er ook ten aanzien van de wijze waarop het, door de vrije besparingen vergrote, gezins vermogen kan worden aangehouden. Spaartegoeden bij banken is daarvan één vorm. Zoals uit de grafiek van besparingen en in vesteringen blijkt zijn de contractuele be sparingen in de afgelopen decennia fors toegenomen van zo'n 4 procent van het nationale inkomen in 1 963 tot bijna 9 pro cent in 1 983. De totale gezinsbesparingen zijn door de jaren heen globaal genomen gelijk gebleven zodat de vrije besparingen in verhouding tot het nationale inkomen dienovereenkomstig zijn gedaald. De be sparingen van de bedrijven en de overheid zijn in de jaren zeventig aanzienlijk afgeno men, waardoor het overgrote gedeelte van de nationale besparingen in de laatste ja ren uit contractuele besparingen bestond. In 1 983 waren deze zelfs groter dan de to taal benodigde middelen ter financiering van de investeringen in ons land. De stijging van het niveau van de contrac tuele besparingen komt onder meer voort uit de toegenomen zorg voor de oude dag. Vooral in de afgelopen decennia zijn talrij ke pensioenregelingen getroffen en be staande regelingen verbeterd. Op dit mo ment zijn er relatief veel werknemers die pensioenrechten opbouwen en weinig ge pensioneerden die een uitkering genieten. Mede vanwege de beleggingsopbrengsten bewegen de besparingen bij institutionele beleggers zich daarom op een hoog niveau (f 30 miljard in 1 983). Als op den duur de groep van uitkeringsgerechtigden steeds meer gaat toenemen, dan zullen de con tractuele besparingen op een zeker mo ment weer gaan afnemen. In dit decen nium is daar echter nog geen sprake van. Voorlopig zullen de contractuele besparin gen in verhouding tot het nationale inko men nog toenemen en daarmee ook de middelenaanwas bij de pensioenfondsen en levensverzekeraars. Deze ontwikkeling wordt mogelijkerwijs nog versterkt door bijvoorbeeld het invoeren van een algeme ne pensioenplicht of het helen van de pen sioenbreuk. Behalve door de zorg voor de oude dag wordt de ontwikkeling van de besparingen bij institutionele beleggers met name ver oorzaakt door de fiscale faciliëring daar van. In vergelijking met andere vermo- gensvormen, zoals de bankbesparingen, worden deze sterk bevoordeeld. Bij de in komstenbelasting wordt de pensioenpre mie in mindering gebracht op het inkomen, evenals tot op zekere hoogte (in 1985 f 16.305) de premies op lijfrenteverzeke ringen. Deze besparingen worden aldus gevormd uit het bruto-inkomen, terwijl bankbesparingen moeten worden opge bracht uit het netto-inkomen. Op de gehele pensioen- en lijfrente-uitkeringen rust echter een belastingverplichting, zodat in feite de belastingheffing wordt uitgesteld. Bij bankbesparingen vindt reeds heffing plaats op het moment, dat het desbetref fende inkomen wordt verdiend. Daarnaast is ook over de rente-inkomsten uit deze be sparingen belasting verschuldigd. De hier bedoelde ongelijke fiscale behandeling heeft dus eigenlijk betrekking op het ver schil in mogelijkheid om (rente)inkomsten te kunnen voortbrengen. Omdat in het eer ste geval uit het bruto-inkomen wordt ge spaard, zijn de rente-opbrengsten die kun nen worden verkregen met hetzelfde 'inko mensoffer', veel groter dan in het geval dat het te sparen inkomensgedeelte op voor hand wordt beperkt door de inkomsten belasting. Het rendement-na-belasting wordt dus door de huidige belastingwet geving beïnvloed ten gunste van pensioe nen en lijfrenten en ten nadele van bankbe sparingen. Bovendien kan door middel van pensioen en lijfrenteverzekeringen op eenvoudige wijze het moment van belastingheffing over een gedeelte van het inkomen worden verschoven, bijvoorbeeld naar jaren waarin voor de betrokkene een lager marginaal belastingtarief geldt. Ook het rendement op kapitaalverzekeringen wordt fiscaal be voordeeld in vergelijking tot de bankbe sparingen. Weliswaar kan de premie niet in mindering worden gebracht op het belast baar inkomen, maar de totale uitkering, in clusief de rente-opbrengst, blijft in tegen stelling tot de bankbesparingen onbelast. Het niveau van de contractuele besparin gen werkt een ongewenste verdeling van middelen in de hand. De gezinsbesparin gen komen voor het overgrote gedeelte te recht bij institutionele beleggers, die hier mee echter niet volledig aan de financie ringsbehoefte in ons land kunnen voldoen. Enerzijds zijn deze instellingen namelijk niet toegerust om zakelijke kredieten te verstrekken en anderzijds verzet hun be leggingsbeleid, dat gekenmerkt wordt door risicomijding, zich hiertegen. Het ge vaar dreigt nu dat de instellingen die wel toegerust en bereid zijn om zakelijke kre dieten te verlenen - de banken - door een stagnatie op de markt voor spaargelden verstoken blijven van genoeg middelen om een herstel van de bedrijfsinvesteringen te kunnen financieren. In de afgelopen driejaren zijn de gezinsbe sparingen gemiddeld nog slechts met 3,5 procent gestegen, tegen 11,5 procent ge middeld in de daaraan voorafgaande tien jaren. Ten opzichte van het nationale inko men daalt het totale spaartegoed bij ban ken sinds 1 982. Zoals uit de grafiek van de spaartegoeden blijkt, staat dit in schril con trast met de enorme groei die de besparin gen bij institutionele beleggers in diezelfde periode doormaakten en ook in de komen de jaren nog zullen doormaken. (In tegen stelling tot het beloop van de bankbespa ringen laat die van de contractuele bespa ringen zich vrij nauwkeurig voorspellen.) De stagnatie op de markt voor bankbespa ringen kan in de eerste plaats worden toe geschreven aan de inkomensontwikkeling bij werknemers, die de laatste jaren weinig ruimte overlaat voor vrije besparingen. Maar ook is van belang dat gezinnen ter aanwending van hun vermogen zich in toe nemende mate oriënteren op andere be leggingsvormen dan spaartegoeden bij Nederlandse banken. Bij die keuze spelen de fiscale consequenties veelal een grote rol. De passiva van de banken bestaan wat de lange middelen betreft evenwel niet alleen uit spaargelden van gezinnen. Door het emitteren van effecten of het plaatsen van onderhandse leningen kunnen banken een beroep doen op instellingen die middelen op de kapitaalmarkt aanbieden, met name de institutionele beleggers. Tot op zekere hoogte is dit reeds het geval. Echter een uitbreiding van deze middelen, aangetrok ken op de kapitaalmarkt, wordt begrensd en wel voornamelijk door de prijs die hier voor moet worden betaald. In vergelijking met de gemiddelde verkrijgingsprijs voor spaargelden zijn deze middelen duur. Een uitbreiding van deze middelen zet de ren temarge nog verder onder druk. Als men tracht dit te voorkomen door de hogere prijs van kapitaalmarktmiddelen door te berekenen aan de kredietvragers, zal dit nadelige gevolgen hebben voor het niveau van de investeringen en de rendementspo sitie van het bedrijfsleven. Voorts zou gedacht kunnen worden aan de verkoop van vorderingen op de overheid,

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1985 | | pagina 28