Coöperatief toegesneden De laatste maanden is mij regelmatig de vraag gesteld of het leiding geven aan twee zo ver schillende activiteiten als het Directoraat Effecten en het Werkgebied Informatica goed te combineren is. Ik kan me deze vraag levendig indenken, want op het eerste gezicht lijkt het verschil erg groot. In de praktijk valt dit echter nogal mee omdat de problemen, die ik te be handelen krijg, toch een grote mate van gelijkheid vertonen. Deze gelijkheid wordt vooral veroorzaakt doordat de ontwikkelingen op het gebied van automatisering en datacommuni catie van zeer grote invloed zijn op de toekomst van het effectenbedrijf. Dit heeft tot gevolg, dat Rabobank Nederland thans bezig is met een nieuwe beleidsinvulling voor het effectenbe drijf, terwijl tevens de steeds verdergaande integratie tussen datacommunicatie en automa tisering eveneens leidt tot een herformulering van ons totale informatica-beleid. Het zal dui delijk zijn, dat het vanaf het begin af aan rekening houden met deze ontwikkelingen voor bei de activiteiten een positieve invloed kan hebben. Daarnaast zijn er nog vele andere identieke zaken. Beide sectoren vertonen namelijk een for se groei. Het effectenbedrijf is na een meer dan 1 O-jarige winterslaap ontwaakt, terwijl bij de automatisering de overschakeling van grote centrale systemen naar een meer decentrale verwerking grote consequenties heeft. Het zijn van een groeisector leidt ook tot vrijwel iden tieke personeelsproblemen. Het aanbod van goed opgeleid personeel met voldoende kennis van zaken is uitermate gering, zodat wij genoodzaakt zijn onder andere via eigen opleidings programma's het personeelsbestand op het gewenste aantal te brengen. Daarnaast kan worden vastgesteld, dat zowel het effectenbedrijf als de informatica een belangrijke bijdrage zal moeten leveren aan de rentabiliteit van de Rabobankorganisatie in de toekomst. Het effectenbedrijf zal steeds meer een onmisbare schakel gaan vormen in het geïntegreerde relatiebeheer van de cliënten van de aangesloten banken. Uiteraard is dit enigszins nadelig voor de ontwikkelingen van de spaarbank. Anderzijds kan het effectenbedrijf daarvoor een belangrijke compensatie bieden. Bij het goed laten functioneren van het geïntegreerde rela tiebeheer moet de nodige informatie weer via automatiseringsprojecten beschikbaar komen. Niet alleen voor het effectenbedrijf is de invloed van de informatica groot, maar ook voor vele andere activiteiten. Zo zal bijvoorbeeld een goede middenweg moeten worden gevonden tussen enerzijds het optimaal benutten van een groot landelijk net van bankkantoren en an derzijds het niet mogen achterblijven bij het op adequate wijze automatiseren, zodat onze produkten blijven voldoen aan de door onze leden en cliënten te stellen eisen; derhalve be staat hier een duidelijk spanningsveld. Ik hoop in een kort bestek hiermede duidelijk te hebben gemaakt, dat ogenschijnlijk twee vol komen verschillende sectoren een grote mate van overeenkomst kunnen vertonen. Gelukkig kan ik vaststellen, dat voor het effectenbedrijf de eerste resultaten van een grotere automati seringsinspanning zichtbaar worden. In april hebben wij een belangrijk deel van de effecten- c/earing opnieuw kunnen automatiseren, waardoor het mogelijk wordt de informatie over en de afrekening van effectenorders te versnellen. Dit is een van de kenmerken van de invloed, die de datacommunicatie en de automatisering op het bankbedrijf hebben, namelijk het kor ter worden van de verwerkingstijdlijn. F. H. J. Boons Mertens namens SSR en verder door diens collega van de Bank Umum Koperasi Indo- nesia. Het werk is begonnen met de selec tie van kandidaten als deskundigen en met introductiegesprekken met autoriteiten in Jogjakarta en Jakarta. Er wordt geploegd in de verwachting van zegenrijke arbeid. De SER heeft in maart jl. een concept-ad- vies ontvangen - en inmiddels reeds tot haar eigen advies aan de regering ge maakt - inzake de 'samenstelling van toe zichthoudende organen' bij grote coöpera ties. Onze eerste indruk van dit advies is posi tief. De SER-commissie, die het ontwerp advies voorbereidde, heeft een goed oog gehad voor het onderscheid tussen de coöperatie en de andere ondernemings vormen. Op dit punt menen wij duidelijk de inbreng van prof. Ter Woorst van de Natio nale Coöperatieve Raad en van drs. Wijf fels te kunnen bespeuren. Beide heren hadden zitting in de commissie. Het ver heugt ons, dat het advies de nauwe ver bondenheid van de leden met hun coöpe ratie vooropstelt. Coöperaties zijn immers 'verenigingen'. De band van een lid met zijn coöperatie is anders en sterker dan die van een aandeelhouder met een NV of een BV. Die leden hechten er sterk aan zélf daad werkelijk zeggenschap over en invloed in hun coöperatie en haar onderneming uit te oefenen. De economische en maatschap pelijke functie van een coöperatie is een andere dan die van een NV of en BV. Vanuit dit uitgangspunt is de vraag bena derd of de zogenaamde Structuurwet, die sinds 1 976 voor de grote NV en BV's geldt, ook op grote coöperaties (en onderlingen) van toepassing moet zijn. In gevolge deze wet benoemt de raad van commissarissen zijn eigen leden volgens een 'gecontro leerd coöptatiesysteem', waarbij de aan deelhouders, de directie en de onderne mingsraad gelegenheid krijgen zelf aanbe velingen te doen, en tevens op bepaalde gronden bezwaar tegen benoemingen kunnen maken. De achtergrond daarvan was dat, door de werknemers invloed op de raad van commissarissen te geven, er een aanvullende waarborg ontstaat, dat bij de onderneming mede de belangen van de werknemers in aanmerking worden geno men. Die achtergrond is in het advies behouden, maar de uitwerking is gezien de aard van de coöperatie anders geworden. Er is een apart systeem voor de benoeming van de raad van commissarissen (men mag ook zeggen raad van toezicht) uit de bus geko men. Onveranderd blijft, dat de leden van de raad van toezicht door de Algemene Vergadering worden benoemd. Door het bestuur, de ondernemingsraad en door de ledenvergadering zelf kunnen onverbin dend kandidaten worden gesteld. De le denvergadering benoemt de voorgedra gen kandidaat, tenzij de ondernemings raad tegen benoeming bezwaar maakt om dat de kandidaat 'ongeschikt' is, of omdat door zijn benoeming de raad van toezicht 'niet naar behoren' zal zijn samengesteld. De Ondernemingskamer kan zulke bezwa ren ongegrond verklaren. Interessant is dat de statuten van een coöperatie mogen be palen dat ten hoogste twee derde deel van de leden van de raad van toezicht uit de le den van de coöperatie of uit een bepaalde kring van (vertrouwde) personen kan wor den aangewezen. Het advies vermeldt ook nog een alternatief benoemingsplan. Ook daar geschiedt de benoeming door de al gemene ledenvergadering, maar statutair zal dat voor een bepaald aantal zetels tel kens gebeuren op voordracht van de le denvergadering respectievelijk van de on dernemingsraad. Verwacht mag worden dat het advies van de SER in de toekomst door de wetgever zal worden overgenomen en derhalve zal resulteren in een wettelijke regeling, die op de grote coöperaties van toepassing zal zijn. Behalve Rabobank Nederland zullen voorshands slechts enkele plaatselijke Rabobanken daarmee te maken krijgen. Dedefinitievan 'grotecoöperaties' bepaalt namelijk, dat deze zowel meer dan 100 personeelsleden moeten hebben als ook een vermogen van meer dan f 20 miljoen. Aan deze beide eisen voldoen op grond van de huidige gegevens een vijftal Rabo banken. Groter is het aantal banken (ca. 15 a 20) dat óf aan de personeelseis óf aan de vermogenseis voldoet. De gedetailleerde consequenties daarvan zijn thans nog niet aan te geven. Statutenwijziging is in ieder geval nodig, alleen reeds omdat de zit tingsduur van de leden van de raden van toezicht vier in plaats van vijf jaar zal wor den. Bedenkelijk is wellicht dat er in onze Vervolg op pagina 6

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1985 | | pagina 3