Financiële verhoudingen en structuur A gri-activiteiten: Big Business Naar een nieuwe land bouwpolitiek dollars schuld met lage rentekosten aan het begin van de jaren zeventig. De verhouding tussen de totale schulden en de totale activa van de Amerikaanse landbouwbedrijven bedraagt thans een weinig opzienbarende 21 procent en als percentage van het eigen vermogen be dragen deze schulden een even weinig spectaculaire 26 procent. Het is dan ook niet de totale schuldomvang die knelt, doch de sterk ongelijke verdeling daarvan. Ongeveer de helft van de Amerikaanse agrariërs, hoofdzakelijk kleine boeren, maakt trouwens in het geheel geen gebruik van schuldfinanciering. Tussen 1971 en 1983 liepen de agrari sche schulden op van 55 miljard tot $216 miljard. Ruim 20 procent van de ze kredieten werd verstrekt door commer ciële banken; het overige deel kwam voor rekening van federale kredietmaatschap pijen, agrarische coöperaties, levensverze keringsmaatschappijen en, met name, par ticulieren. De helft van deze stijging betrof de financiering van onroerend goed, hoofdzakelijk steeds duurder wordende landbouwgrond, door veelal jonge, begin nende boeren. Anders gezegd: slechts de helft van de kredieten is gebruikt voor de vergroting en de modernisering van de produktiecapaciteit. Bedrijven met schulden van meer dan 40 procent van hun bezittingen, ondervinden blijvende financiële problemen bij de hui dige inkomens, dollarkoers, rentestanden en landbouwprijzen. In 1984 ging het om bijna 450 000 bedrijven. Deze boeren zul len snel moeten zorgen voor een adequate aanpassing van de bedrijfsstructuur om de problemen de baas te blijven. Ongeveer 150 000 ondernemingen, met in totaal 50 miljard schuld, kennen zelfs een verhouding tussen schulden en activa van meer dan 70 procent. Deze bedrijven zul len ongetwijfeld op korte termijn worden gedwongen tot gehele of gedeeltelijke li quidatie. Precieze gegevens zijn niet voor handen, maar de schattingen van het aan tal op middellange termijn ten dode opge schreven bedrijven lopen uiteen van 250 000 tot 700 000. De grootste span ningen doen zich voor bij de graanprodu centen en de fok- en mestbedrijven. De verdeling van de financiële problemen hangt nauw samen met de sterk gelede structuur van de Amerikaanse landbouw. Aan de bodem van de landbouwpiramide treffen we 1,7 miljoen kleine bedrijven aan, met een jaarlijkse omzet van minder dan 40 000. Ruim de helft van hen bestaat uit 'deeltijdboeren', die hun brood voorna melijk buiten de landbouw verdienen. Deze bedrijven zijn in het algemeen verliesge vend, maar hun eigenaars bereiken toch gemiddeld 80 procent van het stedelijk in komensniveau. Aan de top vinden we ongeveer 300 000 bedrijven, die twee derde deel van de Ame rikaanse landbouwproduktie verzorgen. Van deze groep ondervinden 20 000 tot 30 000 ondernemingen, veelal graanpro- ducerende bedrijven, financiële spanning. De overige bedrijven in deze groep maken echter een gezonde economische indruk. Dit geldt met name voor de 25 000 groot ste bedrijven, goed voor bijna een derde deel van de Amerikaanse landbouwpro duktie. Deze zeer efficiënte bedrijven wis ten in de afgelopen jaren een jaarlijks ge middeld inkomen van 600 000 te be halen. Zij zullen in toenemende mate stre ven naar kostprijsverlaging en produktivi- teitsverhoging, door de toepassing van moderne rassen, produktiemethoden en -technieken. Bij deze bedrijven, veelal ge leid door professionals in opdracht van beleggers, zullen de agrarische produktie- factoren zich in toenemende mate concen treren. In dit segment is geenszins sprake van een crisis, evenmin als bij de deeltijd- boeren. Echt grote problemen ballen zich samen bij de uiterst zwakke middenmoot van de Amerikaanse landbouw, de ongeveer 400000 middelgrote gezinsbedrijven, en bij kleine boeren zonder neveninkomsten. Hier zullen ongetwijfeld harde klappen gaan vallen. Vanzelfsprekend ondervindt de gehele Amerikaanse agrarische sector problemen van de hoge rentestanden, de stagnerende exporten en de produktie- overschotten. Maar het gaat véél te ver om te stellen dat de hele Amerikaanse land bouw uitgeteld is. Integendeel! De berichtgeving over de Amerikaanse agrarische problemen mag ons niet verlei den om denigrerend te doen over de Ame rikaanse landbouw en zeker niet over de Amerikaanse agrarische bedrijfstak in het algemeen. Wanneer we rekening houden met de activiteiten van toeleverings-, ver- werkings-, distributie- en marketingonder- nemingen, blijkt dat de gezamenlijke agri- activiteiten goed zijn voor 22 procent van het Amerikaanse bruto nationaal inkomen en de werkgelegenheid. Daarmee is de Amerikaanse agri-bedrijfskolom de groot ste bedrijfssector ter wereld, die in 1984 tekende voor een produktie van 800 miljard. In 1984 vertoonde de agrarische handelsbalans met het buitenland een respectabel overschot van 20 miljard, terwijl de nationale handelsbalans een zorgwekkend tekort van 123 miljard vertoonde. Het belang van de landbouw voor de Amerikaanse economie is zo groot, dat iedere Amerikaanse regering zich ter dege moet afvragen welke economische gevolgen een bepaalde overheidspolitiek heeft voor deze bedrijfstak. De Amerikaanse regering, het Congres en de in politiek opzicht machtige landbouw organisaties maken zich momenteel op voor één van de grootste na-oorlogse poli tieke gevechten, met als inzet een nieuwe landbouwwet voor de periode 1986- 2000. De regering wenst een radicale wij ziging van het haars inziens bankroete landbouwbeleid, dat zij onder andere wil richten op een drastische beperking van landbouwsubsidies en op overheidsmaat regelen tegen buitenlandse concurrentie vervalsende landbouwmaatregelen, met name de exportsubsidies van de Europese Gemeenschap en de invoerbelemmerin- gen van Japan. De revolutionaire ideeën van de regering illustreren dat in de afgelopen jaren de maatschappelijke houding ten opzichte van het na-oorlogse landbouwbeleid aan zienlijk is veranderd. Het tot nu toe gevoer de beleid richtte zich voornamelijk op de traditionele doelstelling van produktiebe- heersing en inkomensstabilisatie op een niveau dat in redelijke mate overeenstemt met het inkomen van de niet-agrariërs. Het beleidsinstrumentarium bestaat uit een complex systeem van prijssubsidies, kre dietsubsidies, betaalde areaalbeperking en marktinterventies. De huidige Landbouwwet, die dateert van 1981, ging uit van de onjuiste veronder stelling dat, onder invloed van aanhoudend hoge inflatie, de marktprijzen van agrari sche produkten voortdurend zouden blij ven stijgen. Daardoor werden de richtprij zen waaronder prijssubsidies worden ver strekt, op een achteraf gezien veel te hoog niveau vastgesteld. Het gevolg daarvan was dat de sinds 1 981 dalende marktprij zen de Amerikaanse overheid opzadelden met scherp oplopende interventie-voorra den en explosief toenemende begrotings uitgaven. Na de voor de Republikeinen slecht verlopen verkiezingen voor het Huis van Afgevaardigden in 1 982, reageerde de regering-Reagan met de meest kostbare beleidsfout uit de Amerikaanse landbouw- geschiedenis: de invoering van het (inmid dels afgeschafte) 'betaling-in-natura-pro- gramma'. Dit 1 1 miljard kostende pro gramma financierde de overdracht van in terventie-voorraden aan boeren, die in ruil daarvoor 30 procent van hun land onbenut zouden laten. Dit was koren op de molen van de landbouwers, die hun minst pro- duktieve gronden braak lieten liggen en zich vervolgens nog energieker dan voor heen op hun meest produktieve percelen stortten. Zo gebeurde het dat sinds 1980 $60 miljard overheidssteun werd verstrekt, zonder dat van het probleem van overpro- duktie ook maar iets werd opgelost en zon der dat kon worden verhinderd dat de fi nanciële situatie bij vele bedrijven steeds slechter werd. De regering-Reagan meent dat het toe-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1985 | | pagina 20