Toevertrouwde middelen spaartegoeden. De investeringen in de varkenshouderij bleven in 1984 op het hoge peil van 1983, terwijl die van de pluimveehouderij in de loop van het jaar afzwakten door een prijs- val van de eieren. Tegen het einde van het verslagjaar zorgde de Tnterimwet beper king varkens- en pluimveehouderijen' voor een rem op de groei van de intensieve vee houderij. Ondanks een koud voorjaar en ongunstige weersomstandigheden tijdens de oogst, behaalden de akkerbouwers over bijna de gehele linie veel betere oogsten dan in 1983. Deze grotere produktie vond haar weerslag in een lager prijspeil van de vrije produkten zoals consumptie- en pootaard- appelen en uien. De inkomens van de ak kerbouwers in de Veenkoloniën toonden enig herstel door de hogere opbrengsten van fabrieksaardappelen. De kredietvraag van de Nederlandse akkerbouwers bleef per saldo op vrijwel hetzelfde niveau als in 1983. In de glastuinbouw tekende zich in 1984 een verder opgaande lijn af. De kosten verhoging door stijgende energieprijzen werd ruimschoots gecompenseerd door betere opbrengstprijzen. De investeringen, die veelal nog nauw verband houden met de subsidies op energiebesparende maat regelen, handhaafden zich dan ook op het peil van de laatste jaren. In 1984 beliepen de nieuwe leningen die aan niet-agrarische bedrijven werden ver strekt f 2 935 (3 096) miljoen. Zij lagen daarmee op bijna hetzelfde peil als in 1983 toen er voor het eerst sinds jaren weer een toename optrad. Het geleidelijk doorzet tend conjunctuurherstel in de Nederlandse economie en de als gevolg van (loon)kos- tenmatiging duidelijk verbeterde rende mentspositie van bedrijven komen nu al lengs ook meer tot uitdrukking in de om vang van de bedrijfsinvesteringen. In dat opzicht bestaan echter tussen de bedrijfs takken grote verschillen, vooral als gevolg van uiteenlopende afzetperspectieven. Het herstel in de vraag naar bankkrediet loopt nog achter bij dat van de investerin gen. De ruime liquiditeitspositie stelt veel ondernemingen in staat hun investeringen met eigen middelen te financieren. Daar naast wordt terecht gestreefd naar verbe tering van de vermogensverhoudingen, onder andere door het extra aantrekken van risicodragend kapitaal. Op de markt voor koopwoningen heeft het lichte herstel dat in de loop van 1983 was ingetreden zich in 1 984 niet kunnen voort zetten. Deze ontwikkeling werkte uiteraard door in de markt voor woninghypotheken, waarbij nog komt dat in de verslagperiode in veel mindere mate dan in 1983 werd overgegaan tot schuldvernieuwing. Des ondanks heeft de Rabobankorganisatie in 1984 met f 7 654 (7 874) miljoen voor een vrijwel gelijk bedrag nieuwe leningen verstrekt aan particulieren. Wij hebben ons marktaandeel dan ook ruimschoots kun nen handhaven. De aflossingen op het totale bestand aan uitstaande leningen keerden met f 10,5 (11,8) miljard terug naar een meer normaal niveau. In 1983 waren deze zeer hoog als gevolg van de extra aflossingen en de om zetting van bestaande financieringen in verband met de toen sterk gedaalde ren testand. De uitstaande leningen groeiden aldus bij een enigszins lager verstrekkings niveau in het verslagjaar toch meer dan in 1983. De uitstaande debetsaldi in rekening-cou rant vertoonden met f 900 (800) miljoen een iets sterkere toename dan in het voor afgaande jaar. Tegenover de beperkende invloed van de verbeterde liquiditeitsposi tie van veel bedrijven - waaronder ook die in verscheidene agrarische sectoren - stond de weer iets toegenomen vraag van particulieren en de verhoging van ons marktaandeel bij niet-agrarische be drijven. De uitstaande kredietverlening aan de pri vate sector kwam uiteindelijk uit op f 81,0 (75,3) miljard. Dat is 8 (9) procent meer dan in 1983, toen de groei overigens werd geflatteerd door de consolidatie van de ADCA-Bank. Voor veel Rabobanken zul len de aan enkele belangrijke agrarische sectoren opgelegde groeibeperkingen in de komende jaren een beduidende terug val in agrarische kredietvraag met zich brengen. Het zal niet gemakkelijk zijn daar voor compensatie te vinden. Voor de aanwas van spaarmiddelen in on ze organisatie - in 1 983 sterk teruggeval len - bracht de verslagperiode een zeker herstel. De toename beliep f 2 673 mil joen, tegenover slechts f 24 miljoen in 1983 en doorgaans circa f 4 miljard in de jaren voor 1982. Het wegvallen van be paalde, in zeker opzicht eenmalige, oorza ken van de sterk negatieve ontwikkeling in 1983 vormt de belangrijkste verklaring voor deze gunstige ombuiging. Te noemen zijn in dit verband de publikaties rond fis caal anonieme tegoeden en de vervroegde aflossing op leningen. In de spaarontwikkeling van 1984 menen wij ook positieve effecten te bespeuren van ons in april geïntroduceerde nieuwe Spaarbankmodel. Een echt groeiherstel van onze traditionele middelen bij uitstek wordt belemmerd door de nog steeds on gunstige inkomensontwikkeling van veel particulieren. Van verbeterende vooruit zichten bij bepaalde groepen particulieren zal bovendien aanvankelijk juist een nega tieve uitwerking op spaarsaldi zijn te ver wachten. Verminderende onzekerheid om trent het toekomstige inkomen zal immers de neiging doen toenemen om uitgestelde bestedingen te realiseren ten koste van Een andere belangrijke factor die herstel - ook op wat langere termijn - in de weg staat, is de fiscale bevoordeling van andere beleggingsvormen. Gesteld moet worden dat de overheid daardoor ongelijke con currentieverhoudingen schept. Bij een toe genomen omvang van de particuliere be sparingen zien we de markt voor bankbe- sparingen dan ook geleidelijk verder in krimpen. Bovendien moet vooralsnog re kening worden gehouden met aanhouden de rechtstreekse concurrentie van staats obligaties. Sedert midden 1983 bleef de geldmarkt en depositorente tamelijk stabiel op een ten opzichte van de spaargeldrente nor maal niveau. Verschuivingen binnen de spaargelden van of naar particuliere depo sito's hebben sindsdien per saldo dan ook nauwelijks plaatsgevonden. Wel bleek er een verder toenemende belangstelling te bestaan voor de hoger rentende (vaste-ter- mijn)spaargelden. Tegoeden op privè-rekeningen laten de laatste jaren een zeer gematigde en relatief afnemende groei zien tot een bedrag van f 382 miljoen in 1 984. Het aantal rekenin gen nam echter wederom sterk toe, en wel met 145 000. Ultimo 1984 administreer de de Rabobankorganisatie in totaal 3 225 000 privé-rekeningen. Gevolg hier van is onder andere dat het voor seizoens invloeden gecorrigeerde gemiddelde sal do per rekening geleidelijk afneemt en daarmee ook de rentewinst. Het toch al aanzienlijke negatieve verschil tussen kos ten en opbrengsten van deze rekeningen wordt dan ook steeds groter. Deze kosten immers stijgen de laatste jaren voortdu rend, met name als gevolg van het steeds omvangrijker wordend betalingsverkeer. Enigerlei vorm van verdergaande directe

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1985 | | pagina 20