Zich bezinnen vanuit nieuwe situatie Wat ons bezig houdt is natuurlijk ook het gegeven, dat de ministers Braks en Winse- mius het nodig hebben geoordeeld via een interimwet vergaande beperkingen aan de varkens- en pluimveehouderijen op te leggen. Opnieuw een paardemiddel, vergelijkbaar met de super-regelgeving, die de melkveehouderij in beroering brengt. De veehouders zijn aldus door invloeden van buitenaf in een situatie gekomen, waarin hun mogelijkheden zich door pro- duktieuitbreiding te ontplooien goeddeels zijn verdwenen. Met andere woorden, de reeds enige jaren opgeld doende kreet 'Niet meer, maar beter' is bittere ernst ge worden. Vanuit de Nederlandse landbouw wordt verschillend op de genomen maat regelen gereageerd. Enerzijds is er begrip voor het gegeven, dat marktomstandighe den en mestproblematiek de gewenste ontplooiingsruimte beperken. Anderzijds wordt de met de maatregelen gepaard gaande regelgeving - nog los van alle uit voeringsproblemen - als een grote inbreuk op het ondernemerschap ervaren. Naar individuele veehouderijbedrijven toe heb ben dit soort maatregelen een zeer ver schillende uitwerking. Voor onze bankor- ganisatie betekenen ze, dat we mogen ver wachten, dat in een sector waarin van veel activiteiten sprake was en waarin wij een groot bedrag aan financieringen hebben verstrekt, de vraag naar krediet minder zal worden. Betekent dat nu de 'dood in de pot'? Beslist niet, menen wij. Diepte-investeringen, vaak gepaard gaande met nieuwe techno logieën, zullen blijven plaatsvinden. Veel veehouders zullen de bedrijfsvoering op nieuw bezien en ook met de bank hierover willen overleggen. Wij zullen met alle in onze organisatie aanwezige deskundig heid - en dat is nogal wat - gereed staan om aan het begrip 'goede raad' via maatwerk, geënt op de nieuwe situatie, in houd te geven. Inmiddels zal de landbouwpolitiek naar wegen moeten zoeken om de knellende beperkingen, die de dit jaar genomen maatregelen aan de bedrijfsontwikkeling in de Nederlandse veehouderij opleggen, tijdelijk te laten zijn. Immers de successen in de Nederlandse veehouderij zijn een ge volg van de wijze waarop de daarin werk zame ondernemers hun vakmanschap hebben uitgebuit om tot een internationaal sterke concurrentiepositie te komen. Wij staan thans met de veehouders voor Vervolg op pagina 6 De agrarische sector is in de loop van dit jaar tot tweemaal toe geconfronteerd met overheids maatregelen die de verdere ontwikkelingsmogelijkheden ingrijpend beïnvloeden. Zowel de melkveehouderij als de intensieve veehouderij moeten thans, zij het om verschillende rede nen, opereren in een context waarin de weg naar produktiegroei voorlopig is afgesneden. Voor de veehouderij in zijn totaliteit, maar meer nog voor individuele bedrijven met ontwik kelingsplannen is dat een bruuske verandering van perspectief met ver reikende consequen ties. Sommigen spreken in dit verband zelfs van een trendbreuk waarmee de landbouw wordt geconfronteerd. Of dat inderdaad het geval is zal pas op langere termijn blijken. Voor de kortere termijn is in ieder geval duidelijk dat een forse streep wordt gezet door een aantal plannen van individuele bedrijven. Uitbreidingsinvesteringen in de veehouderij zijn voorlopig niet of nauwelijks mogelijk. Behalve voor de agrarische bedrijven zelf heeft dat ook conse quenties voor de toeleverende en afnemende bedrijven. Denk in dat verband bijvoorbeeld aan mengvoederbedrijven, de zuivelindustrie en bouwbedrijven. Ook in de Rabobankorgani- satie zullen de gevolgen zeer goed merkbaar zijn. In de melkveehouderij is dit reeds het geval. Sinds het begin van dit jaar is het niveau van nieuw verstrekte financieringen met zo'n 40% teruggevallen. Het is moeilijk nauwkeurig te voorspellen welke effecten voor de kredietvraag uit de veehouderij we moeten verwachten. Toch valt nu al wel te zeggen dat we vergeleken met de laatste jaren rekening moeten houden met een teruggang in de nieuwe verstrekkin gen van f 0,75 a f 1 miljard op jaarbasis. Het ligt haast voor de hand om onder de ontwikkelingen in de landbouw van de laatste tijd en de onmiddellijke gevolgen ervan somber en pessimistisch te worden. Toch zou ik daartegen stelling willen nemen. Voor somberheid en pessimisme zou echt aanleiding zijn a/s de con currentiekracht van onze veehouderij echt was aangetast en geen uitwegen uit de huidige in- passe denkbaar en mogelijk zouden zijn. Het één noch het ander is echter het geval. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het huidige hoge produktieniveau niet gecontinueerd zou kunnen worden. Wat wel komt te vervallen is een nogal eenzijdig op kwantitatieve groei georiënteerd ontwikkelingsperspectief. Dat sluit echter geenszins uit dat zich dynamische ontwikkelingen in de bedrijfstak blijven voordoen. Voorwaarde daarvoor is wel dat de be staande noodregu/eringen, i.c. de superheffing en de interimwet zo spoedig mogelijk worden omgezet in wetgeving die meer ruimte laat voor normale ontwikkelingen in de bedrijfs(tak)- structuur. In de zuivelsector zou daarvoor gedacht kunnen worden in de richting van een garantiesysteem zoals dat al jaren in de suikersector functioneert. Dat biedt ruimte om zon der veel bureaucratie in te spelen op verschuivingen in de produktie. Tevens zou daarin voor Nederland het grote voordeel zitten van een opening naar de wereldmarkt buiten bezwaar van de EG schatkist. Vooral op wat langere termijn lijkt deze mogelijkheid van belang. In de sector van de intensieve veehouderij is een spoedige vervanging van de interimwet door de aangekondigde wetgeving inzake meststoffen en bodembescherming gewenst. Daarin zal de bedrijven voldoende houvast moeten worden geboden om tot bedrijfseconomisch ver antwoorde besluitvorming te komen over de wijze van mestverwerking. Gaat het in het voorgaande vooral om aanpassingen in het kader dat de overheid stelt voor activiteiten in de veehouderij, ook binnen de bedrijven zelf liggen er nog belangrijke mogelijkheden voor vooral kwalitatief georiënteerde ontwikkelingen. Te denken valt dan aan verbetering van de kwaliteit van de produktie, zowel in termen van gunstiger kosten/op brengstverhoudingen, als van betere produkten en produktieprocessen. Naar het zich laat aanzien zullen technologische ontwikkelingen daarvoor geleidelijk ook nieuwe mogelijk heden aanreiken. Thans is dat onder meer reeds het geval via de micro-elektronica die het via computertoepassingen mogelijk maakt ontwikkelingen in het bedrijf meer op de voet te volgen en daardoor de bedrijfsvoermg te verbeteren. Ook de biotechnologie houdt bepaalde beloften in. Naast interessante toepassingen in de plantaardige sector valt onder meer een bijdrage aan de oplossing van de mestproblematiek te verwachten. Het gaat dan ook veel te ver om, zoals sommigen doen, de landbouw en met name de veehouderij op slag te beschouwen als een stagnerende sector van onze economie. Het is weliswaar zo dat zich thans begrenzingen voordoen die voortvloeien uit omstandigheden op de markt en in de natuurlijke omgeving, maar dat betekent geenszins dat daarmee de dynamiek voor langere tijd uit deze sector zou hoeven te verdwijnen. De innerlijke kracht en de bereidheid tot aanpassing en vernieuwing zijn daarvoor te groot. A/s Rabobankorganisatie zullen we vanuit dit besef en vertrouwen onze dienstverlenende rol in de agrarische sector blijven spelen. Drs. H. H. F. Wijffels

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 3