lil 24 Gebaar Arbeider graaft kuil Medezeggenschap a/s managementinstrument? Coöperatie - zijn betoog bleek, dat door de omvang van het bedrijf de afstand tussen directie en werkvloer groot is, ondanks de coöperatie ve structuur. Controle door de ledenverga dering vindt telkens pas achteraf plaats. De .afstemming in de loop van het jaar gebeurt vooral tussen de bedrijfsdirectie en het be stuur van de vereniging. De heer Dragt sloot zijn inleiding dan ook af met de stel ling, dat in een groot bedrijf zelfbestuur al leen op een zeer indirecte wijze kan wor den gerealiseerd. Na deze realistische beschouwing kreeg drs. D. Visser, voorzitter van de Industrie bond FNV, de microfoon. Deze had zijn huiswerk goed gedaan, getuige de lange historische schets van de verhouding vak bond produktiecoöperaties. Éénmaal aan geland in het heden, trok Visser de porte feuille: de Industriebond wil f 1 miljoen ter beschikking stellen ter ondersteuning van initiatieven van ondernemingen met zelf bestuur. In januari wordt daarover door de Bondsraad beslist. Wanneer het plan doorgaat, stelt de FNV wél voorwaarden aan een beroep op het fonds. FHet moet bij voorbeeld gaan om industriële bedrijven, met 5 tot 50 werknemers. Verder eist de FNV een organisatiegraad van 100 pro cent, of als alternatief de voorwaarde, dat alle werknemers in elk geval een bedrag gelijk aan de vakbondscontributie betalen. Flet komt ons voor dat deze laatste eis (gedwongen winkelnering) van de vak bond door veel 'coöperators' als een knel lend keurslijf zal worden ervaren. Voorzitter D. van Commene van de In dustriebond CNV kon letterlijk geen twee de duit in het zakje doen. Flij droeg echter het zijne bij door een nuchtere kijk op werknemerszelfbestuur te ontvouwen, ge vormd in de harde praktijk. Twee stellingen stonden centraal in zijn verhaal. Ten eerste: niet de structuur van het bedrijf, maar de instelling van de werknemers bepaalt of hun zeggenschap werkelijk inhoud krijgt. Ten tweede: nog lang niet iedereen is toe aan de uiterste vorm van zeggenschap, die zelfbestuur is. Meer traditionele vor men blijven nodig. Na de vakbeweging was de beurt aan de politiek, en wel het CDA. Flet Tweede Ka merlid S. C. Weijers ving direct de volle aandacht van zijn gehoor door schertsend te stellen: 'Een arbeider is iemand die een kuil graaft voor een ander. Een arbeider in een bedrijf met werknemerszelfbestuur graaft dus eigenlijk een kuilvoor zich zelf. Daarna schakelde Weijers over in een meer serieuze versnelling. Hij kondigde een nota van de CDA-fractie aan over werknemerszelfbestuur. Uit zijn woorden kan worden opgemaakt dat aan die nota een diepgravende studie van de problema tiek ten grondslag ligt. En van de aanbeve lingen zal waarschijnlijk zijn: creëer een rechtsvorm, speciaal toegesneden op zelf bestuur. Als laatste inleider trad een vertegenwoor diger van het zogenaamde 'traditionele' bedrijfsleven op, in de persoon van mr. G. H. O. van Maanen, directeur Nedloyd Rederijdiensten. Deze benaderde de pro blematiek vanuit de vraag naar de prakti sche bestuurbaarheid van bedrijven. Enke le van zijn uitspraken brachten de aanwezi gen op de punten van hun stoel. 'Zozeer als de boer rekening moet houden met het weer, de superheffing etc., zozeer moet hedendaags management rekening hou den met medezeggenschap'. 'De OR ont leent de grootste invloed aan het feit dat hij bestaat, niet aan wat hij zegt.' Toch was de ondertoon in de conclusie van Van Maanen positief: voor kleine organisaties acht hij zelfbestuur mogelijk en het nastreven waard. Zelfbestuur in grote organisaties is echter moelijk realiseerbaar. Het vereist een vergaande bereidheid tot delegatie van taken aan deskundigen. Daarvoor is vertrouwen nodig, gebaseerd op het ge meenschappelijk belang van continuïteit. In de middagdiscussie naar aanleiding van de inleiding kwamen tal van onderwerpen aan de orde. Gesproken werd over de situatie van vrouwenbedrijven, de verschil len in mogelijkheden tussen grote en klei ne ondernemingen, de rol van de OR, en de plaats van het management. In de loop van de discussie werd duidelijk dat het publiek in twee groepen uiteenviel, die zich onder scheidden door fundamenteel verschillen de benaderingen. De eerste, waarvan de vakbond deel uit maakt, ziet werknemerszelfbestuur als een doel: de uiterste vorm van zeggenschap door werknemers. De tweede groep ziet werknemerszelfbe stuur als middel om gezamenlijk op een plezierige wijze te werken in een omgeving die zelfgekozen en zelfgevormd is. De be drijven die op deze 'coöperatieve' wijze opereren hebben een goede kans een plaats op de markt te veroveren en te be houden, en op die manier aan de leden be staanszekerheid te bieden. In grotere bedrijven met zelfbestuur is be hoefte aan professioneel management. Het management bestaat in de coöperatie ve benadering uit werknemers die er hun vak van hebben gemaakt een organisatie in goede banen te leiden. De manager als vakman, in dienst van de collectiviteit. Het zal duidelijk zijn dat de coöperatieve benadering van werknemerszelfbestuur in het verlengde ligt van de historie van het coöperatieve bankwezen in Neder land. Vanouds ontstaan uit de agrarische sector tracht de Rabobank de coöperatieve gedachte ook in de particuliere sector en in het niet-agrarische bedrijfsleven meer in houd te geven. Drs. H. H. F Wijffels, vice- voorzitter van onze hoofddirectie, bracht in de Volkskrant van 27 augustus de houding van onze organisatie tegenover werkne merszelfbestuur als volgt onder woorden: 'Het valt toe te juichen dat mensen van de ze samenwerkingsformule gebruik maken om hun lot in eigen handen te nemen en bereid zijn daarvoor risico 's en verantwoor delijkheden te aanvaarden. Ook daaruit blijkt dat coöperatief ondernemen niet al leen een oude, maar tegelijkertijd ook een springlevende en moderne vorm van onder nemen is. ff Spüï

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 24