Conclusie
sterke verlaging van de collectieve lasten
druk met circa 1 V4% per jaar bij een veel
geringere daling van het financieringste
kort.
Deze accentverschuiving van tekortbeper
king naar drukverlaging betekent, dat het
begrotingsbeleid wel degelijk een stimule
rend effect heeft op zowel de aanbod- als
de vraagzijde van onze economie.
Ten slotte moet hierbij worden opgemerkt,
dat een sterkere stimulans in de vorm van
minder ombuiging van collectieve uitga
ven averechts zou uitwerken. De kern van
het probleem in de Nederlandse economie
is immers de structurele onevenwichtig
heid door de te omvangrijke collectieve
sector. Er is sprake van te hoog opgelopen
collectieve uitgaven, die niet meer gedekt
kunnen worden door verdere verhoging
van de collectieve lasten en die dus tot
uiting komen in een onhoudbaar financie
ringstekort. Daarom moeten de ombuigin
gen worden voortgezet, totdat het finan
cieringstekort weer tot een aanvaardbare
omvang is teruggebracht.
Hierbij is zelfs enige haast geboden, gezien
de snel stijgende last van rente- en aflos
singsbetalingen die op de overheidsbe
groting drukt.
Zo zijn alleen de rentelasten van het Rijk
reeds gestegen van nog geen 2% van het
nationale inkomen in 1979 tot bijna 5 in
1 984. Indien het financieringstekort in het
geheel niet zou worden teruggedrongen,
zouden deze rentelasten volgens de Mil
joenennota in 1993 zelfs zijn opgelopen
tot bijna 9%.
Tegenover dit terecht rampzalig genoem
de perspectief stelt minister Ruding het
vooruitzicht, dat een snelle tekortreductie
- zoals in het regeerakkoord beoogd - het
hoogtepunt van deze rentelasten zou be
perken tot ruim 6% in 1987, waarna een
geleidelijke daling zou optreden en in
1993 weer het huidige niveau van bijna
5% zou worden bereikt. Ook in dat geval
zal dus echter in de eerstkomende jaren
nog steeds sprake zijn van oplopende ren
telasten.
Bovendien zullen de aflossingsverplichtin
gen van het Rijk in de tweede helft van de
jaren tachtig een explosieve groei verto
nen. In de afgelopen jaren heeft het Rijk
zijn snel toenemende begrotingstekorten
namelijk slechts op de kapitaalmarkt kun
nen financieren dank zij gunstige lening-
voorwaarden, zoals een sterke verkorting
van de looptijd, die een verzwaring van de
aflossingsproblematiek tot gevolg heeft.
Alles bij elkaar is het duidelijk, dat men al
leen bij een voortzetting van het huidige
saneringsbeleid de snel stijgende last van
rente- en aflossingsverplichtingen in be
dwang zal kunnen houden. Onvoldoende
ombuiging van de overheidsuitgaven en
dus onvoldoende beperking van het finan
cieringstekort leidt tot rente- en aflos
singsproblemen in de toekomst, die dan
toch zullen nopen tot nog meer uitgaven-
beknotting of lastenverzwaring.
Het kabinet-Lubbers heeft in de eerste
twee jaren van zijn regeerperiode een
standvastig financieel-economisch drie-
sporenbeleid gevoerd, gericht op herstruc
turering van de nationale economie. Mede
dank zij het internationale conjunctuurher
stel worden de eerste resultaten daarvan
thans duidelijk zichtbaar. Het keerpunt is
inmiddels bereikt, maarervalt nog een lan
ge en moeilijke weg te begaan, voordat de
doelstellingen van het regeerakkoord vol
ledig gehaald zullen zijn.
De sanering van de overheidsfinanciën -
het eerste spoor - is krachtig op gang ge
zet en verloopt thans ongeveer volgens het
destijds opgestelde tijdsplan. Er is zelfs
een grote kans, dat de uitkomsten voor het
financieringstekort in 1984 en 1985 -
evenals in de twee voorafgaande jaren -
veel gunstiger zullen zijn dan de huidige
officiële ramingen. Met name het financie
ringstekort voor de lagere overheid blijkt
immers in 1982 en 1983 aanzienlijkte zijn
meegevallen, zonder dat de ramingen voor
de daaropvolgende jaren dienovereen
komstig zijn bijgesteld.
Hiertegenover staat echter, dat zich bij de
Rijksuitgaven diverse tegenvallers hebben
voorgedaan (huursubsidies, studiefinan
ciering, bijstandsuitgaven, exportkrediet
verzekering, bijdrage Europese Gemeen
schap, aanleg Oosterscheldewerken en
bouw onderzeeboten). Door deze forse
overschrijdingen van bepaalde begro
tingsposten is het effect van de drastische
ombuigingen op andere overheidsuitga
ven gedeeltelijk teniet gedaan.
Naast voortzetting van het ombuigingsbe-
leid, dat steeds ingrijpender maatregelen
vereist en dus steeds pijnlijker gevolgen
oplevert, is derhalve een uiterst kritische
begrotingsbewaking nodig. Tevens zal de
groeiende verleiding moeten worden
weerstaan om verdere ombuigingen ach
terwege te laten en nieuwe uitgaven op te
voeren, naarmate het verkiezingsjaar 1 986
dichterbij komt. Bij voortzetting van het
huidige beleid lijken de doelstellingen van
het regeerakkoord voor het financierings
tekort en de lastendruk echter wel haal
baar, mits de internationale conjunctuur
geen ernstige omslag vertoont.
Het tweede spoor van het kabinetsbeleid -
de versterking van de marktsector - heeft
tot nu toe eveneens de gunstige invloed
van het internationale conjunctuurherstel
ondergaan. De opgetreden verbetering van
de nationale economie is echter wel dege
lijk ook van structurele aard en mede het
gevolg van het kabinetsbeleid. Lastenver
lichting en loonkostenmatiging hebben
bijgedragen tot rendementsverbetering in
het bedrijfsleven. Daarnaast heeft terug
dringing van de rol van de overheid, niet
alleen door ombuiging van collectieve uit
gaven, maar ook door privatisering en de
regulering, eveneens geleid tot vertrou-
wensherstel bij het bedrijfsleven. Stand
vastigheid in deze beleidskoers van het ka
binet is van groot belang voor de handha
ving van dit vertrouwen, waarvan de in
vloed op investeringsbeslissingen niet
mag worden onderschat. Alle tekenen wij
zen erop dat ook op dit tweede spoor van
het kabinetsbeleid intussen het keerpunt is
bereikt. Het kabinet heeft het klimaat ge
schapen voor een structurele verbetering
van onze economie, die met een toene
mend investeringsherstel gepaard zal
gaan.
Het minst rooskleurig blijft echter de situa
tie op het derde spoor: de herverdeling van
arbeid ter bestrijding van de werkloosheid.
Weliswaar lijkt ook hier een keerpunt te
zijn bereikt, aangezien de geregistreerde
werkloosheid niet verder toeneemt, maar
dit is mede het gevolg van een statistische
vertekening door vrijstelling van de regi
stratieplicht voor oudere werklozen. Bo
vendien bevindt de werkloosheid zich nog
steeds op een onaanvaardbaar hoog ni
veau. Het kabinetsbeleid in deze richt zich
met name op arbeidstijdverkorting en be
strijding van de jeugdwerkloosheid met
enige specifieke maatregelen. De resulta
ten daarvan zullen echter betrekkelijk be
perkt zijn, in verhouding tot de totale werk
loosheid. Een werkelijke doorbraak op dit
front zal slechts kunnen worden bereikt in
het overleg tussen de organisaties van
werkgevers en werknemers, waaraan de
overheid hoogstens als derde partij kan
deelnemen.
Samenvattend zou men dus kunnen zeg
gen, dat de regering op dit derde spoor
slechts als derde partij fungeert, dat zij bij
het tweede spoor op het tweede plan staat
en dat zij op het eerste spoor de eerste
viool speelt. In deze volgorde van de mate
van invloed liggen ook de resultaten van
het driesporenbeleid halverwege de re
geerperiode van het kabinet-Lubbers.