Wob Wob Mestoverschot Jaarvergadering IMF en Wereldbank stelling die de spaarder niet langer in de achterste wagon laat zitten. Door de aanzienlijke uitbreiding en intensi vering van de veehouderij in de laatste de cennia is in ons land een overschot aan mest ontstaan. Met name is dat het geval op de zandgronden in het zuiden en oosten van het land, waar zich grote concentraties van varkens- en pluimveehouderijen be vinden. Omdat het kostenaspect bij afzet van mest naar'tekortgebieden' zwaar weegt, is veel al sprake van een te zware bemesting in genoemde landbouwgebieden met een grote veedichtheid. Dit heeft niet alleen na delige effecten voor de bodemvruchtbaar heid, maar ook voor de kwaliteit van het drinkwater. Het is om deze reden dat de overheid rege lend wil optreden met de op stapel staande Meststoffenwet en de Wet Bodembe scherming. Deze wetten betekenen een beperking van het meststoffengebruik en zullen tot gevolg hebben, dat voor grote hoeveelheden mest opslag, verwerking en afzet elders moet worden gezocht. Een drietal mestbanken in de betrokken gebieden heeft de afzet van mest naar te kortgebieden in de achterliggende jaren reeds gestimuleerd. Daarmee kunnen de overschotten echter niet voldoende wor den weggewerkt, zodat het mestover schotprobleem steeds nijpender wordt. De laatste jaren zijn initiatieven genomen om tot een oplossing te komen. Dit is vooral het geval in Noord-Brabant waar de pro blematiek het grootst is. Het is daar vooral de NCB met aan haar gelieerde industriële bedrijven, die zich inzetten voor oplossin gen van dit probleem en trachten initiatie ven te ontwikkelen, waar zowel boeren als andere belanghebbenden baat bij hebben. Onze organisatie ondersteunt deze initia tieven van harte. Van 24 tot 27 september vond in Wash ington de gezamenlijke jaarvergadering plaats van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Dank zij vooral Vervolg op pagina 6 Flexibiliteit is een mooi woord. Het scoort niet alleen hoog op het scrabblebord, maar ook op seminars, radio en televisie. Ook in de geschreven pers is 'flexibiliteit' een veel gebruikte term. Waarom duikt dit begrip zo vaak op? Is het een modegril of zit er toch iets wezenlijks achter? Naar onze overtuiging is flexibiliteit geenszins een nieuw, kortstondig modever schijnsel, maar een in één woord gebundelde les uit de jaren zeventig. Vooral de periode na de oliecrisis (1973/ heeft ons geleerd dat veel verworvenheden op sociaal-economisch terrein tot verstarde structuren zijn geworden: het stelsel van sociale wetten en verzekerin gen, de 40-urige werkweek, het ontslagrecht, het minimum (jeugd/loon en talloze zaken meer. Goede zaken, zeker, maar onbetaalbaar of onwerkbaar in de jaren tachtig. Velen zijn die verworvenheden als een knellend keurslijf gaan ervaren. Daarom is het, mede gezien de huidige economische situatie, niet vreemd dat al die verworvenheden uit voorbije jaren eens tegen het licht worden gehouden. Daaraan wordt door veel instanties op velerlei terrein gewerkt. De overheid bijvoorbeeld doet dat door middel van 'deregulering' en 'stelselherziening'. Het bedrijfsleven bundelt zijn ideeën en opvattingen onder de noemer flexibiliteit. Ook de partijen in het bankwezen buigen zich over onderwerpen die alles met flexibiliteit te maken hebben. Bijvoorbeeld in het landelijk arbeidsvoorwaardenoverleg. Hierin wordt in het kader van een nieuwe CA O onderhandeld over een flexibele salarisstructuur voor het Neder landse bankwezen. Géén uniforme structuur, maar een raamwerk, waarbinnen afspraken gemaakt kunnen worden. Op meer terreinen tekent de strijd tegen keurslijven zich af. Zoals op het terrein van de ar beidsduurverkorting. Ook daar wordt 'flexibiliteit' aangegrepen om uit de verstarde structuren van het verleden te komen. Dat hieraan grote behoefte bestaat wordt bijvoorbeeld overduidelijk aangetoond in een onderzoek binnen onze organisatie naar de ervaringen met en meningen over deeltijd. Zo bleek onder meer dat er voor sommige groepen van medewer kers andere vormen van arbeidsduurverkorting (in het jargon afgekort tot ADV) veel passen der en aantrekkelijker zijn dan deeltijd. De zin van het klakkeloos invoeren van een stelselmatige verkorting van de werkweek, zoals dat de afgelopen decennia is gebeurd, ont gaat ons dan ook helemaal. Het helpt de bedrijven in elk geval niet hun personeelsbezetting optimaal af te stemmen op de wisselende bedr/jfsdrukte. En dat, terwijl die optimale bezetting essentieelis om te komen tot rendementsherstel. Dat is toch samen met werkgelegenheid de bedoeling van het Stichtingsakkoord van eind 1982 tussen werkgevers en werknemers. Een verplichte verkorting van de werkweek naar 36 of 32 uur zonder rekening te houden met pieken en dalen in het werk, staat volgens ons dan ook haaks op het streven onze economie weer uit het slop te halen. WH arbeidsduurverkorting werkelijk een instrument zijn om werk te kunnen herverdelen dan is 'flexibiliteit' een vereiste. Er moeten daarom meerdere vormen van ADV naast elkaar kun nen bestaan. Dit uitgangspunt weegt voor ons even zwaar als de eis dat ADV minimaal kos tenneutraal moet zijn. We sluiten bij ADV bijvoorbeeld niet uit dat in de toekomst de wekelijkse arbeidsduur van medewerkers heel verschillend kan zijn. Schaarse, voor de organisatie essentiële arbeids krachten kunnen (als ze dat willen en tegen een passende vergoeding, natuurlijk) daardoor voor kortere of langere tijd werkweken van bijvoorbeeld 50 uren maken, andere medewer kers duidelijk minder. Het accent zal dan ook verschuiven van de wekelijkse naar de jaarlijkse arbeidsduur, los van de bedrijfstijd, die afhankelijk van de bedrijfsdrukte - alweer - flexibel wordt bepaald. Ar beidsduurverkorting maakt het dan mogelijk de personeelsinzet af te stemmen op de be drijfsdrukte, zodat de bedrijven beter draaien, waarmee niet in de laatste plaats de belangen van de eigen werknemers gediend zijn. Met andere werkgevers en met de werknemers samen proberen we in dit alles creatief te zijn. Zo werkt onze organisatie constructief mee de les van de afgelopen jaren in praktijk te brengen. P. M. Burghouts

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 3