Schepen en oorlog De jaren twintig in Den Bommel Angst voor overvallen op te nemen dat de combinatie van be stuurslid en kassier onverenigbaar is. Dit voorstel sloeg op het bestuurslid De Bor des van de Centrale Bank. Deze heer had daarvoor begrip en stelde zijn functie be schikbaar. Heel juist en consequent. Zake lijkheid en wantrouwen behoeven elkaar zeker niet uit te sluiten. Integendeel. Van daar de vraag 'of het niet gewenst zou zijn om voortaan de presentielijst met inkt te laten teekenen inplaats van met potlood zooals dat tot heden toe gebeurde, daar met het oog op de boete voor onwettige af wezigheid de controle gemakkelijker zou zijn'. Voorzitterzou er voorzorgen dat deze verandering ingevoerd zou worden. In februari 1913 werd de belangrijke vraag gesteld of het gewenst zou zijn om, naast hypotheken op gebouwen en land, ook te spreken over scheepshypotheken. Voor zitter hield de boot af door op te merken dat de Bank dan haar karakter van boeren- leenbankzou kunnen verliezen en teveel ri sico zou kunnen gaan lopen. Vraagsteller was de heer Mast, die het zou toejuichen als de bank meer een Dorpsbank zou wor den. Hij vond niet dat er extra risico zou worden genomen bij scheepshypotheken wanneer de polissen goed geredigeerd zouden worden. Omdat de Centrale Bank het wenselijk bleef achten dat de aange sloten banken echte Boerenleenbanken zouden blijven en de schippers toch wel af doende geholpen zouden kunnen worden, werd de discussie vreedzaam gesloten. In 1 91 5 - de Eerste Wereldoorlog woedde reeds - waren er ook in Den Bommel blijk baar onoplosbare moeilijkheden. Kassier Jongeling kreeg (of nam) ontslag en als opvolger stelde het bestuur de heer Van Rossum voor en als medesollicitant bur gemeester De Winter. De burgemeester was nog geen lid, maar wilde dat wel wor den als hij benoemd zou worden. Van Ros sum werd, nogal begrijpelijk, benoemd. Hij nam de benoeming aan onder dankzeg ging voor het verkregen vertrouwen. Was Den Bommel nu écht zo'n lastig te re geren bank? Het lijkt wel zo te zijn, want toen in februari 1919 de verkiezing van een kassier, wegens periodieke aftreding van H. C. van Rossum, zou moeten plaats vinden, vroeg het lid C. van Vliet heel na drukkelijk aan de aanwezigen in vergade ring bijeen 'om geen dwaze benoeming te doen'. Hij wees op de ernst van het kassier- schap en ook op de zeer gunstige rappor ten over het werk van Van Rossum. Deze werd dan ook met grote meerderheid her kozen. (In die tijd moest namelijk ook de kassier regelmatig worden herkozen even als de bestuurders.) Na het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog hadden de banken spoedig te maken met grote geld- overschotten. Dit maakte de taak van de bestuurders niet gemakkelijker. Daarbij kwamen ook nog geldhandelingen als ge volg van overheidsmaatregelen. In ver band daarmee vroeg een lid of het niet mogelijk zou zijn een rekening-courant bij de bank te openen. Hij had voorde betaling van granen soms wel tienduizend gulden nodig. Dat zou volgens de kassier moeilijk gaan. Hij hield altijd zo weinig mogelijk geld in kas om geen renteverlies te lijden. Alle gelden moesten bij de Centrale wor den aangevraagd. Het duurde wel vier of vijf dagen voordat de gevraagde som in Den Bommel arriveerde. Zo ging dat nog, toen er geen sprake was van giraal geldver keer. Aangevraagde gelden of bij de Cen trale Bank gedeponeerde bedragen wer den in contanten verzonden. Natuurlijk met alle administratieve rompslomp vandien. Op 27 februari 1920 gaf het lokaal van T. van der Plaat aan de vergadering onder dak, ter afwisseling van het lokaal van de Weduwe Lokker. Het ging met de Bank zó goed dat kassier een salarisverhoging ont ving van f 100,-. Dat jaarsalaris werd f 400,-. De Centrale Bank bleek niet onge voelig voor het oprichten van een afzon derlijke hypotheekbank. In welke vorm dat dan moest gebeuren, stond nog niet vast. Wel berichtte men in het tijdschrift 'De Raiffeisen-Bode', dat een Commissie was samengesteld om te overwegen een hypo theekbank of een Naamloze Vennootschap naast de Centrale op te richten. Nog in 1 926 was het veel leden niet helemaal dui delijk hoe hun eigen bank werkte. De voor zitter moest nadrukkelijk vragen spaargel den bij de bank te deponeren. Er be stond kennelijk hierover enig misverstand. Men wilde wel bij de bank lenen maar bracht de spaargelden naar een andere boerenleenbank. Kassier wilde niet aan vaarden, dat men hem niet voor kleine be dragen wilde lastig vallen. 'Dit is geheel onjuist, want elk bedrag vanaf één gulden is welkom. Hoe meer de leden of inleggers gebruik maken van de bank hoe aangena mer het mij is.' Onverwachte moeilijkheden deden zich voor omstreeks 1929. 'Met eenige scher pe woorden' vroeg een lid inlichtingen over het verbouwen van het kantoor ten huize van de kassier. Hij kreeg ten ant woord dat het kantoor nadat een nieuwe brandkast was geplaatst veel te klein bleek te zijn om naar behoren alle boeken en be scheiden te kunnen controleren. Verbou wen was het allergoedkoopste. Te meer daar kassier Van Rossum ook honderd gulden bijdroeg. Heel terecht overigens merkte een lid op dat het correcter zou zijn geweest om de ledenvergadering vooraf toestemming te vragen voor de verbouwing van het kan toor en de aankoop van een nieuwe brand kast. Daarover werd het bestuur kwaad. De vraag zou getuigen van te weinig vertrou wen! Het zilveren jubileum werd, zoals gebruike lijk, gevierd met redevoeringen, herinne ringen en wederzijds waarderende woor den, waarna de voorzitter voorstelde om als feestgave thans een presentiegeld van f 2,50 uit te keren onder voorwaarde dat het bestuur machtiging wordt verleend om een feestavond te organiseren met de be sturen der lokale banken op Flakkee. Moesten de gewone leden daarbij dan maar toekijken of mochten zij er ook bij zijn? De crisis van de jaren dertig liet Den Bom mel niet ongemoeid. Toch was detoestand van de bank omstreeks 1 933 niet ongun stig. Het aantal spaarboekjes bedroeg 373; het aantal voorschotten was 118. Opnieuw kon aan de ledenvergadering worden verteld, dat de samenwerking tus sen Bestuur, Raad van Toezicht en kassier niets te wensen overliet. Op die ledenver gadering waren slechts 64 van de 142 le den aanwezig. Hadden de anderen het in het voorjaar te druk of was men niet voldoende geïnteresseerd in de 'eigen bank'? Helaas werd de kassier gedurende lange tijd ziek. Directe hulp was noodzake lijk in een zeer moeilijke tijd waarin jaar stukken moesten worden afgesloten. Er bestond niet de mogelijkheid om een in specteur van de Centrale Bank te laten ko men. Dat was te duur. De heer Oostdijk, kassier van Ooltgensplaat, bracht tijdelijk oplossing door het noodzakelijke werk te verrichten. De kassier stelde zelf voor om zijn neef H. van Rossum uit Ooltgensplaat tot hulpkassier te benoemen 'die nu bij hem inwoont'. Dat voorstel werd aangeno men 'zonder verdere kosten voor de bank'. Aan H. van Rossum kon na korte tijd op eigen verzoek en onder dankzegging ont slag worden verleend. Toen al, in 1935, voelde men zich ookten platten lande blijk baar niet volkomen veilig. Een lid vroeg om in de wintermaanden voor de uitbetaling van tarwegelden ook overdag gelegenheid te geven. Hij wees daarbij op mogelijke

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 28