Midden- en kleinbedrijf profiteert van economisch herstel Detailhandel, bouw en horeca blijven nog achter a: a: Bij de publikatie van de vorige editie van Cijfers Et Trends werd de vraag gesteld, of de recessie in 1984 een lustrum zou beieven. Daarmee werd twijfel geuit over het voortduren ervan. Die twijfel, gebaseerd op de reeds te onderkennen lichtpunten, bleek terecht. Met name sinds de tweede helft van 1983 slaagde ons land erin aan te haken bij SBfefiEIBI ijfers rends u; zichten evenwel wat somberder. Naar ver wachting zal zo'n 11 procent van de winke liers in kleine kernen de deuren sluiten. De daling zal het grootst zijn in de levensmid delensector (14 procent). Daarbij is te ver wachten, dat minder dan één op de tien bedrijven door een andere ondernemer zal worden voortgezet. Als één van de oorza ken voor beëindiging van deze onderne mersactiviteiten wordt genoemd de con currentie van moderne supermarkten. Veel winkeliers op het platteland ontbreekt het aan kennis en ervaring om daar een ant woord te geven. Ook de leeftijd van de on dernemer is in een groot aantal gevallen de reden voor de te verwachten bedrijfsbeëin diging. Een opvolger ontbreekt veelal. Voorts wordt verwacht, dat ook het aantal rijdende winkels op het platteland zal afne men. De indruk bestaat trouwens dat deze tak van detailhandel hier en daar enigszins oververtegenwoordigd is. Het is overigens best denkbaar dat er meer bedrijven door de huidige ondernemers zullen worden overgedragen aan een opvolger dan nu is ingeschat. Als de hier geschetste ontwikkeling zich in de praktijk volledig zou manifesteren, neemt het aantal kernen zonder één enke le winkelvoorziening nog maar met 1 pro cent toe. Ook dat is geen verontrustende aantasting van het voorzieningenpeil te noemen. Bovendien blijkt, uit een recent verschenen onderzoek, dat het aantal win kelsluitingen in de levensmiddelensector over het algelopen jaar veel beperkter is geweest, dan men een jaar geleden nog verwachtte. Hoe is nu het perspectief voor de winkel in de kleine kern? Dat perspectief wordt in grote mate beïnvloed door het consumen tengedrag en de veranderingen daarbin nen. Daarin zitten openingen, waarop de ondernemer kan inspelen. Zo valt uit re cente consumentenonderzoekingen een afname van de winkelmobiliteit te consta teren. Dit betekent dat de consument ge middeld in een minder groot aantal winkels zijn boodschappen doet en daarbij tevens de afstand tussen zijn huis en de winkel be perkt. Wel neemt de frequentie van bezoe ken aan een winkel toe. Dit duidt erop, dat onder invloed van de huidige economische situatie de gemiddelde consument minder mobiel is en vermoedelijk voor zijn bood schappen in mindere mate gebruikmaakt van de auto. Het is duidelijk dat de winke lier in kleine kernen juist met dit gegeven zijn voordeel kan doen. Tegen deze achter grond hoeft er aan de levensvatbaarheid van de detailhandel in de kleine kernen ook in de toekomst niet getwijfeld te worden. De individuele ondernemer zal echter wel alert op de ontwikkelingen moeten inspe len. Voor hem staan in principe twee we gen open. De keuze tussen beide wordt in sterke mate bepaald door de lokale situatie en zijn eigen mogelijkheden. De eerste weg is bijvoorbeeld het opzetten van een primaire winkelvoorziening in de vorm van een supermarkt (met een breed assortiment). Dit is mogelijk in een verzor gingsgebied van ten minste 2500 consu menten. Een primaire winkel is er een waar de consument het merendeel (50 tot 60 procent) van de dagelijkse boodschappen doet. Voorwaarde voor het succesvol ex ploiteren van zo'n winkel is een aantrekke lijke prijsstelling, een goede kwaliteit en een goede verzorging van de winkel als ge heel. Alle versgroepen moeten bijvoor beeld in het assortiment zijn opgenomen. Een draagvlak van 2500 consumenten is nodig om de winkel bedrijfseconomisch rendabel te maken. In de praktijk opereren supermarkten vaak al met een draagvlak van 1 500 consumenten. Dit laatste is ech ter alleen mogelijk wanneer de onder nemer (en zijn gezin) bereid zijn genoegen te nemen met een lagere dan de geldende bedrijfseconomische beloning. De tweede weg is begaanbaar in kernen met een kleiner verzorgingsgebied (minder dan 2500 inwoners). Daarzijn mogelijkhe den voor secundaire en tertiaire winkels, waar men minimaal eenmaal per week, respectievelijk ten minste één keer in de twee tot vier weken koopt. Dit soort win kels vervult een complementaire functie. De afstand is vaak de bepalende factor bij de keuze. Het assortiment moet voldoende breed zijn, ook op het gebied van niet- levensmiddelen. Wellicht, dat in dergelijke gebieden ook voor de groentewinkel en de bakker mogelijkheden zijn als gespeciali seerde secundaire winkel. In weerwil van de alarmerende berich ten van de afgelopen jaren lijkt er nog steeds een gezonde toekomst mogelijk voor de winkelier in kleine kernen. Maar hij moet zich er van bewust zijn, dat hij - afhankelijk van de omstandigheden - veelal een keuze tussen de twee ge noemde alternatieven zal moeten ma ken. Belangrijk is daarbij, dat hij zijn win kelformule en zijn beleid heel duidelijk op één van deze varianten afstemt. Drs. H. H. F. Wijffels «PÏ9 7IS 88, 79 13 4<P7bO WËSbEOtËiiïfW

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 9