Wob
Niet te Hef zijn voor starters
ver produktieproces beoogd en daarmee
een stijging van de werkgelegenheid. Het
voorstel heeft veel tegenstand opgeroe
pen. Het Nederlandse bedrijfsleven moet
gesteund worden bij investeringen die in
spelen op snelle technologische vernieu
wingen, zo wordt gesteld. Ook wordt ge
wezen op de noodzaak van continuïteit in
het beleid, omdat veelvuldige beleidswijzi
gingen het ondernemersklimaat aantas
ten. Anderzijds zijn er velen die twijfelen
aan de effectiviteit van de WIR.
Van groot belang bij de gevolgen voor het
bedrijfsleven is de vorm waarin de korting
op de sociale lasten gestalte krijgt. Als de
subsidie betrekking heeft op alle werkne
mers, dan verschuift een groot gedeelte
naar werkgevers die buiten de WIR-rege-
ling vallen, zoals overheidsinstellingen,
ziekenhuizen en pensioenfondsen. Dit zou
voor het 'echte' bedrijfsleven een forse
aderlating betekenen.
Duidelijk is dat de gevolgen per bedrijfstak
sterk kunnen verschillen. Voor de agrari
sche sector, waarin relatief weinig mensen
werkzaam zijn, slaat de balans van dit voor
stel sterk negatief door. Dit wordt mede
veroorzaakt door het wegvallen van de
Kleinschaligheidstoeslag. Het midden- en
kleinbedrijf zou op grond van de arbeidsin
tensiteit gemiddeld genomen een voordeel
incasseren, maar ook hier zal het gemis
van een Kleinschaligheidstoeslag parten
spelen. Precieze berekeningen zijn eigen
lijk nog niet te maken, omdat er geen uitge
werkt plan ligt; het was enkel een sugges
tie. De aandacht die het niettemin getrok
ken heeft, wijst op het belang dat aan de
WIR wordt gehecht.
Een startende ondernemer begint aan een
onzekere toekomst en heeft slechts een
vaag perspectief. Wanneer hij dat niet kan
of wil erkennen, moet hij niet gaan onder
nemen. De overheid, zowel rijk, provincie
als gemeente, kan veel bijdragen aan het
scheppen van een goed ondernemerskli
maat. Maar zij moet wel van het onderne
men zelf afblijven. Immers zoals met name
lokale autoriteiten verantwoordelijk zijn
voor de omgeving, zo is de ondernemer
verantwoordelijk voor de onderneming.
Het verbeteren van het ondernemerskli
maat bestaat niet alleen uit het opheffen of
verkorten van allerlei tijdrovende procedu
res ter verkrijging van vergunningen, maar
ook uit het toegankelijk maken van het
ambtenarenapparaat. Dat gebeurt de laat
ste tijd. Er zijn signalen van een verbete
rend ondernemersklimaat. Uit onderzoek
van Rabobank Nederland is gebleken dat
er gemiddeld per jaar in de jaren zeventig
1 400 nieuwe bedrijven werden opgericht.
Sinds het begin van de jaren tachtig be-
Vervolg op pagina 6
Men kan veel zeggen van onze coöperatieve bankorganisatie, maar niet, dat daarin te weinig
overleg wordt gevoerd. Eerder te veel? Voor Rabobank Nederland is die vraag in een aantal
gevallen bevestigend beantwoord in de efficiency-oefening 'Opvoering Toegevoegde Waar
de (OTWY, meto.a. als gevolg dat meer dan één overlegstructuur is opgeheven. Daarvoor in
de plaats zijn meer duidelijk toegedeelde verantwoordelijkheden van afzonderlijke functio
narissen en meer delegatiemogelijkheden gekomen.
Hoe is het gesteld met het overleg in de plaatselijke banken?Zat bij de kleinere het vraagstuk
van een te weelderige overlegcultuur zich niet zo zeer voordoen, bij de grotere banken kan
dat anders liggen. Bij die categorie kan een kritische heroverweging van overlegstructuren,
toetsing op hun doelmatigheid, geboden zijn. Dat gebeurt naar mijn indruk dan ook bij veel
van die banken. En dat zal nog extra geaccentueerd worden in het kader van door hen, in sa
menwerking met Rabobank Nederland, in de komende jaren uit te voeren projecten ter
verdere verbetering van hun rentabiliteit en solvabiliteit.
Dan het overleg tussen aangesloten banken en centrale bank en tussen aangesloten banken
onderling. Daarvoor bestaan in onze organisatiestructuur vele mogelijkheden. In de eerste
plaats valt hierbij te denken aan de 44 kringen van lokale banken en aan de Centrale Kring
vergadering, samengesteld uit afgevaardigden van de kringen. Daarin vinden enkele malen
per jaar contacten tussen de aangesloten banken onderling en tussen aangesloten banken en
centrale bank plaats. In het algemeen is de indruk dat die overlegstructuur redelijk goed func
tioneert, zij het, dat van tijd tot tijd ook wel enkele kritische geluiden worden gehoord. Men
spreekt dan bijvoorbeeld over te veel 'éénrichtingsverkeer centrale bank-aangesloten ban
ken en over te weinig tijd om belangrijke onderwerpen voldoende voor te bereiden en te be
discussiëren. Zulke kritiek is het waard ernstig te worden genomen. Dat gebeurt dan ook. Zo
zal binnenkort in de bestuursorganen van Rabobank Nederland en vervolgens in de Centrale
Kringvergadering en de kringvergaderingen aan de orde worden gesteld de wijze van
functioneren van de kringvergaderingen en de Centrale Kringvergadering, ook in hun onder
linge verhouding. Hier wil ik wel vast constateren, dat door de Raad van Beheer en de
Hoofddirectie zeer zorgvuldig pleegt te worden geluisterd naar wat in genoemde vergaderin
gen naar voren wordt gebracht.
Daarnaast zijn er nog andere vormen van overleg tussen aangesloten banken en centrale
bank, bijvoorbeeld die via het contactadres bij uitstek: de regiodirecteur en zijn medewerkers
op het regiokantoor. En bijvoorbeeld die door middel van de Technische Overlegcommissies
waarin directeuren en soms staffunctionarissen van lokale banken in de gelegenheid worden
gesteld hun Inzichten over allerlei bij Rabobank Nederland in voorbereiding zijnde concrete
maatregelen tot uiting te brengen.
Tussen plaatselijke banken onderling komen ook overlegsituaties voor. Bijvoorbeeld overleg
over te voeren rentebeleid tussen nabuurbanken, overleg overpub/iciteitsbeleid (veelal geïn
stitutionaliseerd in publiciteitscommissies) en overleg inzake samenwerking op andere deel
terreinen, zoals verzekeringen en opleidingen. Ook overleg gericht op de grootst mogelijke
samenwerking, op alle terreinen, t.w. fusie, pleegt zich hier en daar in den lande voor te doen.
Voor wat betreft de enkele plaatsen waar nog een voormalige Boerenleenbank en Raiffeisen-
bank naast elkaar werken, is de dringende noodzaak van een dergelijk overleg - op korte ter
mijn - door de voorzitter van de Raad van Beheer in onze laatste Algemene Vergadering on
derstreept. Moge zijn oproep niet vergeefs zijn!
Ten slotte zou ik niet willen vergeten het overleg tussen werkgever en werknemers, zoals dit
in onze organisatie in allerlei vormen wordt gepraktizeerd, bijvoorbeeld via ondernemingsra
den en via een specifiek op onze coöperatieve structuur toegesneden orgaan als de CAAR
(Centrale Adviesraad Arbeidsaange/egenheden Rabobankorganisatie).
Mijns inziens moet vruchtbaar en doelmatig overleg in onze organisatie voldoen aan de vol
gende voorwaarden:
het moet slagvaardigheid niet in de weg staan.
het moet tijdig worden gevoerd, in die zin dat de besluitvorming over de onderwerpen
waarop het betrekking heeft, nog open is, althans voor bijstelling vatbaar
het moet een zo volledig mogelijke informatie aan de overlegdeelnemers verschaffen:
het moet de toets der vertrouwelijkheid kunnen doorstaan:
het vereist bij alle deelnemers ontvankelijkheid om ernstig naar elkaar te luisteren;
het moet betrekking hebben op hoofdzaken en niet op bijzaken;
het moet niet meer tijd kosten en niet frequenter zijn dan strikt nodig is;
In het algemeen wordt naar mijn indruk in onze overlegrijke ('rijk' in kwantitatieve én kwali
tatieve zin) organisatie aan deze voorwaarden voldaan. Voortdurende waakzaamheid tegen
het afglijden in verstarring en bureaucratie blijft echter geboden. Dit is van essentiële beteke
nis voor het op zijn best tot zijn recht komen van de autonomie onzer lokale banken en van het
gezamenlijk vermogen - in meer dan één zin - van onze Rabobankorganisatie. In het belang
van haar leden en cliënten.
T. J. Jansen Schoonhoven