Vooruitzicht
Bankwezen
digde veelomvattende aanpassingspro
gramma vereiste allereerst een binnen
landse bezuinigingspolitiek om met name
de consumptieve bestedingen en daarmee
tevens de invoer af te remmen, vooral door
beperking van het begrotingstekort en ver
mindering van de geldschepping. Naast
zulk een verkrapping van het budgettaire
en monetaire beleid was ook een aanpas
sing nodig van het beleid inzake de rente
stand, de wisselkoers en het loonpeil. Veel
al diende de kunstmatige beheersing van
het binnenlandse renteniveau te worden
losgelaten om de nationale besparingen te
bevorderen, de kapitaalvlucht naar het bui
tenland tegen te gaan en een meer verant
woorde omvang en samenstelling van de
nationale investeringen te bevorderen. Ook
op andere terreinen moesten allerlei over
heidsregelingen en subsidies worden af
geschaft, die een goede werking van het
prijsmechanisme verstoorden en daarmee
de optimale functionering van het econo
misch proces belemmerden. Meestal be
hoorde daarbij ook een verlaging van de
wisselkoers om de uitvoer te stimuleren en
de invoer af te remmen. Verbetering van de
concurrentiepositie en afremming van de
binnenlandse inflatie vereisten doorgaans
ook matiging van de loonontwikkeling.
Talrijke schuldlanden zijn er intussen in
geslaagd met behulp van of onder druk van
het IMF een dergelijk aanpassingspro
gramma op te stellen en tot uitvoering te
brengen met soms opmerkelijke resulta
ten. Alle niet-olie-exporterende ontwikke
lingslanden te zamen wisten het tekort op
de lopende rekening van hun betalingsba
lans te halveren van 110 miljard dollar in
1 981 tot 55 miljard in 1 983. Deze drasti
sche verbetering was echter voornamelijk
het resultaat van een forse beknotting van
hun invoer, die op den duur zeker niet
houdbaar is zonder ernstige aantasting
van hun groeitempo en hun toch al zeer ar
moedige welvaartsniveau. Bovendien
werd deze verbetering aan de uitvoerzijde
ondersteund door de heropleving van de
wereldhandel als gevolg van het onver
wacht krachtige conjunctuurherstel in de
rijke industrielanden.
Aldus is ook het proces van aanpassing in
de betrokken ontwikkelingslanden tot nu
toe doorgaans gunstig verlopen, zodat
eveneens in dit opzicht de eerste fase van
de schuldcrisis redelijk is doorstaan.
Aanpassing en vooral herfinanciering heb
ben ertoe geleid, dat de last van rente en
aflossing op de buitenlandse schuld voor
de gezamenlijke (niet-olie-exporterende)
ontwikkelingslanden in verhouding tot hun
uitvoer van goederen en diensten is ge
daald (van 24'/2 procent in 1982 tot 2'/2
procent in 1 983). Zonder herstructurering
zou deze schuldenlast echter op een hoger
peil zijn gebleven. Bovendien wordt voor
dit jaar geen verdere verbetering verwacht
en voor de eerstkomende jaren zelfs weer
een verslechtering voorzien. Er moet dus
nog heel wat gebeuren om ook de tweede
fase van de schuldcrisis zonder kleer
scheuren door te komen, te meer omdat
voor sommige van de grootste debiteur-
landen de schuldenlast veel zwaarder is
dan dit gemiddelde aangeeft en omdat hier
en daar zelfs eerder sprake is van een sol-
vabiliteits- dan van een liquiditeitscrisis.
Het IMF heeft begin dit jaar berekend, dat
bij voortzetting van het aanpassingsproces
in de debiteurlanden op middellange ter
mijn een duurzame verbetering van hun
externe positie in het verschiet ligt, evenals
een versnelling van hun economische
groei tot een vrij bevredigend tempo. Dit
basisscenario berust evenwel op een aan
tal tamelijk optimistische veronderstellin
gen omtrent het financieel-economisch
wereldklimaat in de periode tot 1990,
zoals een voortgezette economische groei
in de industrielanden met 3 a 3'/2 procent
per jaar en een geleidelijke rentedaling met
3 procent vergeleken met de rentestand
begin dit jaar. De uitkomsten zijn echter
zeer gevoelig voor de gemaakte veronder
stellingen inzake groeitempo, renteniveau,
handelsliberalisatie en de beschikbaarheid
van externe financieringsmiddelen. Min of
meer ernstige afwijkingen in ongunstige
zin van deze uitgangspunten zouden zeker
leiden tot een onhoudbare schuldenlast
en/of een onvoldoende economische groei
in de betrokken ontwikkelingslanden.
Allereerst is het daarom van wezenlijk be
lang, dat de debiteurlanden zelf onverdro
ten voortgaan met de uitvoering van krach
tige en evenwichtige aanpassingspro
gramma's onder begeleiding van het IMF.
Daarnaast is het echter voor een succes
volle uitkomst evenzeer noodzakelijk, dat
dit aanpassingsproces plaatsvindt in een
gunstig financieel-economisch wereldkli
maat, waaraan met name de rijkere indus
trielanden een onmisbare bijdrage zullen
moeten leveren. Dit vereist hier vooral een
verantwoord budgettair en monetair beleid
om een duurzaam bevredigend tempo van
economische groei en een verlaging van
het bijna ondraaglijk hoge internationale
rentepeil tot stand te brengen. Zo zou 1
procent rentedaling voor Latijns-Amerika
alleen reeds een verlichting van de jaarlijk
se schuldenlast met circa 3 miljard dollar
betekenen. Ook een krachtige bestrijding
van detoenemende protectionistische ten
denties in de wereldhandel en een uitbrei
ding van de officiële ontwikkelingshulp zijn
vereist.
Helaas zijn de ervaringen van het jongste
verleden ter zake niet bijster hoopgevend.
Immers, de ontwikkelingshulp wordt alom
eerder ingekrompen dan uitgebreid. Het
buitenlandse handelsverkeer ondervindt
steeds meer zogenaamd 'vrijwillige' be
perkingen en andere soms versluierde be
lemmeringen. De internationale rentestan
den bewegen zich eveneens in een onge
wenste richting, mede onder invloed van
(de vrees omtrent de financiering van) de
omvangrijke begrotingstekorten in de Ver
enigde Staten. Alleen het herstel van de
wereldconjunctuur is tot nu toe bijzonder
gunstig verlopen, vooral aangezwengeld
door de krachtige opleving van de Ameri
kaanse economie.
Ten slotte moet het aanpassingsproces in
de debiteurlanden echter ook worden on
dersteund en begeleid door de beschik
baarstelling van voldoende financierings
middelen, waarbij - naast particuliere in
vesteringen door buitenlandse bedrijven
en officiële hulp- en kredietverlening door
nationale overheden en multinationale in
stellingen - de commerciële kredietverle
ning door het internationale bankwezen
eveneens een belangrijke rol zal moeten
blijven spelen.
Sinds het uitbreken van de schuldcrisis in
Mexico twee jaar geleden is het internatio
nale bankwezen uiteraard meer terughou
dend geworden in zijn kredietverlening aan
de betrokken landen. Daardoor viel de net
to expansie van het uitstaande bankkrediet
aan de (niet-olie-exporterende) ontwikke
lingslanden, die in de voorafgaande jaren
gemiddeld 20 a 25 procent per jaar beliep,
vorig jaar terug tot 6 a 7 procent. Boven
dien was hierbij toen niet meer zozeer
sprake van door de banken spontaan of
vrijwillig verstrekte kredieten, maar veeleer
van door het IMF afgedwongen kredietver
lening als onderdeel van gecoördineerde
reddingacties voor bepaalde debiteuren-
landen. Overigens woog deze teruggelo
pen kredietstroom voor de betrokken lan
den ook lang niet meer op tegen hun toe
genomen rente- en aflossingsverplichtin
gen, zodat zij per saldo veel minder midde
len van de banken ontvingen dan zij eraan
(terug)betaalden.
Voorts heeft ook de interbancaire markt
duidelijk de gevolgen van de schuldcrisis
ondervonden, doordat tussen banken on
derling werd overgegaan tot beperking van
kredietfaciliteiten en terugtrekking van de
posito's, met name bij banken met aan
zienlijke uitzettingen in de probleemlan-
den. Toch heeft het internationale bankwe
zen door de verstrekking van nieuwe kre
dieten en door de verlenging en herfinan
ciering van uitstaande leningen in de afge
lopen twee jaren een belangrijke bijdrage
geleverd aan de oplossing van de schul
denproblematiek der ontwikkelingslan
den. Daarmee kon namelijk de liquiditeits
crisis worden ondervangen en de eerste
fase van de aanpassingsperiode over
brugd. Het was trouwens ook in het eigen
belang van de banken zelf om hun landen-
debiteuren aldus te behoeden voor een fi
nancieel bankroet en hen met nieuwe fi
nancieringsmiddelen in staat te stellen hun
liquiditeitsproblemen te overwinnen. In
tussen zouden de banken immers door do
taties uit de winst hun voorzieningen voor
landenrisico's kunnen verhogen en de de-