Ontwikkeling na de oorlog Zuivel 10 Boeren na de trendbreuk nu veel meer moet gaan zoeken in kosten bewaking. Men zal nog meer uit zijn vak manschap moeten putten, om de produk- ten zo goedkoop mogelijk te produceren. Alleen dan zal onze land- en tuinbouw van continuïteit verzekerd kunnen zijn. Door een gezamenlijke krachtsinspanning van overheid en betrokken bedrijfsleven zal men zich door deze moeilijke periode heen moeten slaan. In het verleden is het onze agrariërs herhaaldelijk gelukt zich aan te passen. Waarom zou dat nu niet lukken? Onze land- en tuinbouw heeft na de Twee de Wereldoorlog vooral onder invloed van de expansie van de wereldeconomie een sterke groei doorgemaakt. Om niet achter te blijven bij de algemene inkomensont wikkeling moest de agarische sector tot een reeks van structurele aanpassingen overgaan. Dit heeft onder meer geleid tot een aanzienlijke stijging van de arbeids- produktiviteit. Deze werd in de land- en tuinbouw niet alleen bereikt door louter produktieverhoging, maar vond vooral in combinatie met afvloeiing van arbeids krachten en vermindering van het aantal bedrijven plaats. Een en ander leidde tot een proces van rationalisatie, mechanisa tie en schaalvergroting. Meer en meer werd overgegaan op specialisatie en inten sivering van de produktie. Nieuwe huisves tingssystemen, werktuigen, rassen en me thoden van gewasverpleging werden aan de lopende band geïntroduceerd. Het resultaat was dat in de afgelopen der tig jaar de land- en tuinbouwproduktie ruwweg verdrievoudigde tegenover een halvering van het aantal arbeidskrachten. Daarbij voltrok zich in de periode na 1 960 Ir. A. R. Sjauw-Koen-Fa Bedrijfstakonderzoek de grootste verandering. Door de sterke stijging van het reëel besteedbaar inkomen trok de vraag naar hoogwaardige agrari sche produkten in de loop der jaren aan. De exportvraag werd vergroot door de tot standkoming van de EG. De uitvoerwaarde van onze agrarische sec tor nam in de periode 1 962-1 983 toe van 5 miljard tot circa f 44,5 miljard. De invoerwaarde van agrarische produkten steeg in dezelfde periode van f 3,5 miljard tot f 30,5 miljard. Hierdoor werd ons land de grootste agrarische export/im- port-natie van de wereld na de Verenigde Staten. De gunstige arbeidsproduktiviteitsontwik- keling in de land- en tuinbouw (gemiddeld 4,5 procent per jaar) ging na de jaren zestig evenwel gepaard met een verslechterende verhouding tussen opbrengstprijzen en de prijzen voor de verschillende kostenfacto ren. Zo liepen de opbrengstprijzen in de periode eind jaren zestig begin jaren tach tig nog wel bijna gelijk op met kostenfacto ren, zoals zaaigoed, pootgoed, kunstmest, energie en dergelijke (±4 procent per jaar). Maar ze bleven sterk achter bij die van de overige kostenfactoren, zoals ingezette ar beid, grond en kapitaal 1 1 procent per jaar) en de algemene inflatie 7 procent). Dit heeft nadelige gevolgen gehad voor de inkomensontwikkeling van de agrarische sector, die daardoor achterbleef bij de algemene inkomensontwikkeling. Een en ander leidde tot 'margeverkrapping' in de land- en tuinbouw. In die situatie was uit breiding van de produktie dan ook een pro baat middel voor onze agrariërs om het hoofd boven water te houden. Te meer omdat - zoals gezegd - de afzet van de to tale produktie van een aantal produkten door de EG ongelimiteerd en tegen een vaste minimumprijs werd gegarandeerd. Nu deze laatste conditie in de komende pe riode niet meer geldt is de vraag hoe onze boeren en tuinders hierop zullen reageren. De gevolgen van de rem op de melkpro- duktie door middel van de superheffing voor de moderne en efficiënte veehouderij bedrijven in ons land zijn niet gering. Het onbeperkt blijven produceren van melk zal door de superheffing een slechte oplos sing zijn. Het afstoten van een deel van de melkveestapel lijkt de financiële schade te kunnen beperken. Vermindering van de krachtvoergift is een noodrem. Kortom, onder de huidige omstandigheden is met name 'kostenbesparing door efficiency verhoging' de aangewezen weg om stand te houden. In dit kader is te verwachten dat de produktiviteit van de melkkoeien in de komende jaren verder zal stijgen, terwijl de melkveestapel zal inkrimpen. Dit heeft ge volgen voor onder meer de mengvoeder industrie. Vooral die bedrijven die overwe gend rundveevoeder produceren zullen met een onderbezetting te kampen krij gen. Verder zullen op langere termijn de kalvermesterij (±40 procent van de kalver- produktie gaat naar de mesterijen) en de rundvleesvoorziening (±65 procent van de slachtrunderen betreft melkkoeien) te ma ken krijgen met een geringer aanbod, ter wijl de bestaande fokprogramma's zullen

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 10