Fiscaal ongelijk Belangrijke stappen was bepaald teleurstellend. Deze namen per saldo nauwelijks toe, ook niet inclusief rentebijschrijving. Weliswaar was dit een algemeen verschijnsel voor de spaarbank- markt, maar dat is toch slechts een schrale troost. De belangrijkste oorzaken van de geringe spaaraanwas zijn zonder twijfel de inko mensontwikkeling van particulieren en het wegzuigen van bankbesparingen door an dere marktpartijen (de overheid en de insti tutionele beleggers, met name verzeke ringsmaatschappijen). Ik heb al eerder op andere plaatsen be toogd dat wij niet gelukkig zijn met de wij ze waarop de Staat in haar financierings behoefte voorziet. Door de voortdurende stroom van staatsleningen met een rela tief korte looptijd treedt de Staat in recht streekse concurrentie met de banken op de markt voor particuliere besparingen. Dit heeft hoe dan ook nadelige gevolgen voor de mate waarin en de prijs waartegen door de banken aan toekomstige kredietvraag (ten behoeve van bedrijfsinvesteringen) zal kunnen worden voldaan. Maar bovendien leidt deze korte-termijnpolitiek tot een onverantwoorde opstapeling van (her)fi- nancieringsbehoeften aan het eind van de jaren tachtig. Reeds nu kan worden berekend dat - uit sluitend voor de herfinanciering van de af lossingen van de op dit moment bestaande staatsschuld - in 1 990 een bedrag nodig is van f 25 miljard. In 1984 bedraagt dit nog slechts f 6 miljard. Ik wil dan ook nog maals krachtig pleiten, niet alleen voor het onverkort verder terugdringen van het be grotingstekort, maar ook voor het uitgeven van staatsleningen met langere looptijden. Een tweede belangrijk verschijnsel is de fiscaal gezien ongelijke behandeling van de spaartegoeden bij banken ten opzichte van andere vormen van gezinsbesparin gen. Woningbezit wordt gestimuleerd door middel van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente bij de inkomensbelasting. Besparingen in de vorm van pensioenrege lingen en lijfrenteverzekeringen worden eveneens fiscaal bevoordeeld door de af trekbaarheid van premies. Daarnaast wordt er gewerkt aan fiscale maatregelen om aandelenbezit te bevorderen. Dit alles steekt schril af bij de fiscale behandeling van spaartegoeden bij banken. Deze vorm van besparingen wordt in feite dubbel be last. Eerst wordt er belasting betaald over het inkomen, waaruit deze besparingen worden gevormd, daarna nog een keer over de rente-inkomsten van deze tegoe den. Daarbij komt nog dat er voor de hou der van een spaartegoed geen mogelijk heid bestaat om onbelaste vermogenswin sten te maken. De fiscale rentevrijstelling voor particulieren is zowel door de beper king tot f 700,- per jaar, maar méér nog door het toepassen van de saneringsme thode, praktisch van zeer beperkte beteke nis. Mede tegen de achtergrond van de in gang gezette geleidelijke afschaffing van de spaarbankvrijstelling bij de vennoot schapsbelasting is er voor de regering ons inziens alle aanleiding om haar beleid in deze nog eens te bezien. Dit geldt des te meer, daar de houders van spaartegoeden doorgaans een ander (en breder) publiek vormen dan de (meer bevoorrechte) bezit ters van lijfrentepolissen, eigen pensioen voorzieningen en aandelenportefeuilles. Doordat de spaarmiddelen, zoals gezegd, dus nauwelijks toenamen, was uiteraard ook de groei van het totaal van de middelen beperkt. Deze beliep desondanks 4 pro cent. De toename van de tegoeden in reke ning-courant en de zakelijke deposito's bij Rabobank Nederland zorgden hiervoor in belangrijke mate. In het streven naar verdere internationali satie van ons bankbedrijf, gericht op be-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 21