Jongerenprogramma 's Extra plaatsen Rede van minister-president drs. R. F. M. Lubbers te pakken. Heel voorzichtig begon het Cen traal Planbureau te schrijven: 2 procent economische groei. Men heeft zich nog eens de ogen uitgewreven en gezegd, kan dit eigenlijk wel? Ja, het kan wel, sterker: het moet. En het kan zelfs meer zijn. Persoonlijk geloof ik, dat we reeds dit jaar hoger zullen uitkomen dan 2 procent. Door een verstandig beleid kunnen we dat het volgend jaar voortzetten. Daarom durf ik hier ook te zeggen, dat het mogelijk is te gelijkertijd die doelstellingen te bereiken met betrekking tot het financieringstekort en de mindere belasting en premielasten. Ik hoop van harte, dat het mogelijk is dat daardoor ook de werkgelegenheid weer gaat groeien. Het zit er in. Natuurlijk is het niet eenvoudig. Als je een marktsector hebt gehad, die jaar in jaar uit achteruit ging in werkgelegenheid, een economie die daar als het ware op ingesteld geraakt was, dan kost het ontzettend veel moeite om die trend te doorbreken. Daar zijn we nu volop mee bezig. Mijn schatting is dat we dit voorjaar door het dooie punt heen gaan. Dat wil zeggen, dat de afbraak van de werkgelegenheid in de marktsector tot stil stand is gekomen. En vanaf hier betekent dus iedere arbeidsplaats netto een plaats extra. Langzaam, maar zeker zal de werkgele genheid omhoog gaan. Langzaam uiter aard, omdat met het herstel van de econo misch groei ook de produktiviteit weer wat sterker aan het stijgen is. Dat gebeurt ove rigens ook door de toepassing van de techniek en - laten we dat maar eerlijk zeg gen - ook omdat er natuurlijk her en der harder gewerkt wordt. Daarmee wordt de concurrentiekracht in onze samenleving weer sterker. Het is dus heel erg belangrijk dat, nu we de volgende fase ingaan naar herstel van eco nomische groei en naar herstel van een aantal gezonde verhoudingen, we dat gaan vertalen in een zekere expansie, ook op het gebied van de werkgelegenheid. Daarom wou ik met u een ogenblik nog stil staan bij de regeringsprogramma's met name voor jongeren. Er wordt veel over gezegd en gesproken. Maar mag ik van mijn kant nog eens benadrukken - met alle belang dat ik hecht aan de jongerenpro gramma's, al het sociale belang ook - dat ook heel goed moet worden bezien dat dit niet het enige is. Als we werkelijk willen naar een stuk groei in de welvaart, waar door we de sociale voorzieningen en de collectieve voorzieningen kunnen behou den, dan zullen we onzejongeren ook weer vakbekwaam op moeten leiden ten einde hen een plaats in het bedrijfsleven te ge ven. Vroeger ging een goed deel jongeren naar de collectieve sector. Nu zal weer een belangrijker deel naar de marktsector moeten gaan. We zullen dus met elkaar moeten verbinden het vraagstuk van werk voor jongeren én de mogelijkheid om op die manier de expansie te ondersteunen. Het staat vast dat in tal van grotere, maar ook kleinere eenmansbedrijven er natuur lijk een aarzeling is om, nu het wat beter gaat, dat te vertalen in meer expansie en meer werkgelegenheid. Het is heel begrij pelijk om te zeggen: het gaat eindelijk wat beter, maar laten we voorzichtig zijn, want het kan morgen weer slechter gaan. Ech ter, pas als men de mogelijkheden ziet om mét de jongeren die expansie te gaan maken, dan zul je zien dat er weer meer groei komt. Naast de sociale is er dus een economi sche reden om van onderop, vanuit die jon gere generatie, te kijken of er nieuwe impulsen kunnen geven aan de economie en aan de werkgelegenheid. Daarom heb ben we - enige tijd geleden alweer - beslo ten om voor een aantal jongeren wat meer te gaan doen in de sfeer van de opleidin gen. Met name met het oog op beroeps- en bedrijfsopleidingen. Het eerste initiatief betrof het kort middel baar beroepsonderwijs: 15 000 extra plaatsen daarin voor jongeren, omdat we weten, dat als ze die extra opleiding gehad hebben, dat ze beter toegerust zijn om werkelijk aan de slag te gaan. Meer recent hebben we de uitdaging aangenomen, ons aangereikt door de heer Wagner met zijn commissie, om in bredezin te bezien, of we de opleidingen in het bedrijfsleven, met name in de sector industrie, niet kunnen verbinden met de opleidingen zoals de overheid die als het ware verzorgt. Het gaat hier met name om de zogenaamde leer werkplaatsen. We hebben toegezegd, als kabinet, om dat aantal plaatsen te gaan verdubbelen van 25 000 naar 50 000. Andermaal 25 000 jongeren dus, die we op die manier beter kunnen uitrusten met een behoorlijke zekerheid, nu die economi sche groei zich herstelt, dat ze daarna ook werkelijk aan de slag kunnen gaan. Ik geloof dat deze initiatieven buitenge woon goed en heilzaam zullen uitwerken, zeker waar nu het bedrijfsleven zelf, de industrie voorop, bezig is plannen uit te werken om meer jongeren in de bedrijven op te nemen. Voorlopig misschien nog in opleidingen, voorlopig misschien nog in stageplaatsen, maar geleidelijk aan in de normale produktie. Ik denk dat we, zoals we hier bij elkaar zit ten, haast allemaal een zekere moeite heb ben met het begrip 'de lengte van de werkweek' of 'het aantal uren per jaar'. Want we hebben allemaal het idee: moet er niet juist harder aangepakt worden? Dat is ook waar, geloof ik. Tegelijkertijd echter geloof ik, dat we - bij het gegeven van jaarlijks 250 000 schoolverlaters, het gegeven ook dat dit een aantal jaren zo door zal gaan en pas eigenlijk in de jaren negentig beduidend minder gaat worden - de moed moeten hebben om tegen deze generatie van jongeren te zeggen: begin nu eerst eens enige tijd 32 uur te werken. Evenzeer moeten we de moed hebben om te zeggen: begin nou eerst eens een vak te leren in een stageplaats, of in de bedrijfs opleiding. Als dat op brede schaal gebeurt en gecom bineerd wordt met een aantal deeltijdba nen voor jongeren, met het gegeven ook dat het in deze samenleving zo gebruikelijk is dat mannen en vrouwen allebei blijven werken, dan geloof ik, dat die deeltijdba nen best sociaal aanvaardbaar zijn. En ik geloof ook dat ze qua inkomens-effecten best draagbaar zijn. Invoering daarvan kan betekenen dat jaarlijks 50 000 extra jon geren aan de slag kunnen. We hebben dat nodig. We kunnen ons niet veroorloven een economische groei te hebben van pakweg 2 a 3 procent en tegelijkertijd een toenemend aantal jonge ren dat op de parkeerbaan, om dat zo maar eens te zeggen, wordt gezet en dat moet wachten, omdat men niet aan de slag kan. Ik wil de zaak niet dramatiseren. Een belangrijk deel van de jongeren komt bin-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 12