Kwijnend bestaan Een muur is geslecht wijs. Het bedrijfsleven op zijn beurt, zal zich sterk maken voor een fikse uitbreiding van de leer-arbeidsovereenkomsten, die met jongeren gesloten worden in het kader van het leerlingwezen. De financiële con sequenties van het een en ander worden nog nader besproken en uitgewerkt. Drs. P. M. Burghouts, lid van de hoofddi rectie van Rabobank Nederland, reageert verheugd op het bereikte akkoord. Ook volgens hem betekent het een historische doorbraak in de verstarde verhoudingen tussen onderwijsveld en bedrijsleven. Hij is van mening dat het beroepsonderwijs de afgelopen twintig jaar de aansluiting met de praktijk van alledag steeds meer heeft verloren. 'Door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen en invloeden is er in het verleden in het onderwijs veel nadruk ge legd op de persoonlijke en maatschappelij ke ontplooiing van de leerlingen. Op zich een goede zaak natuurlijk. Maar een ande re doelstelling van het beroepsonderwijs is daarbij wat op de achtergrond geraakt. Het moet immers ook nog een hulpmiddel aan reiken om op een gegeven moment een be paald beroep te gaan uitoefenen. In het ver leden kon het bedrijfsleven daar nog wel wat aan doen. Bijsturing via een eigen aan vullende bedrijfsopleiding was nog moge lijk. Maar de steeds slechter wordende eco nomie zette een knip op de beurs. Ervan uit gaande dat ook en vooral het bedrijfsleven belang heeft bij een goed beroepsonderwijs, is het een goede zaak dat vertegenwoordi gers van het bedrijfsleven nu betrokken gaan worden bij de inrichting van de onder wijsprogramma's. Deze betrokkenheid acht Burghouts een essentiële voorwaarde om het gat tussen datgene wat op school wordt geleerd en dat wat het bedrijfsleven vraagt, te kunnen vullen. Maar van even groot belang vindt hij de toezegging van de werkgeversorga nisaties om zich in te spannen voldoende vinden. Ook de commissie pleitte immers voor een grotere betrokkenheid van het be drijfsleven in het beroepsonderwijs en de invoering van een onderwijssysteem, waarin sterk de nadruk wordt gelegd op een combinatie van onderwijs op school en opleiding in de praktijk. Die combinatie is op twee manieren te rea liseren: via het volledige dagonderwijs met stageplaatsen in het bedrijfsleven en via het leerlingwezen. Daarmee wordt natuur lijk niets nieuws gezegd. Praktijkopleidin gen vinden al sinds jaar en dag plaats. Het leerlingwezen is daarvan een goed voorbeeld. Dit systeem kenden de Middel eeuwse gilden al. Aan het einde van de vo rige eeuw bloeiden de praktijkopleidingen wederom op. Dat gebeurde vooral op plaatsen, waar wel nijverheid bestond, maar geen ambachtsscholen waren ge sticht. Ook werden dergelijke opleidingen gecreëerd voor ambachten en beroepen, waarvoor nog geen vorm van onderwijs bestond. In de loop van deze eeuw ontwikkelde het leerlingwezen zich tot een volwaardige vervolgopleiding voor jongeren, die lager beroepsonderwijs hebben gevolgd en in de praktijk verder willen leren. Leren in de praktijk staat daarin centraal, terwijl aan vullend theoretisch onderwijs plaatsvindt met name op zogenaamde streekscholen. Er zijn landelijke organen die de totaalpro gramma's van die opleidingen vaststellen. Vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers voeren het bestuur, samen met vertegenwoordigers van het georgani seerd schoolwezen en van de ouders. Groot probleem vandaag de dag is echter dat het leerlingwezen een kwijnend be staan leidt. Cijfers tonen dit duidelijk aan. Volgden in 1978 nog een kleine 70 000 jongeren een opleiding in het leerlingwe- Toch hebben werkgevers zich in het vorige maand bereikte akkoord bereid verklaard het aantal leer-arbeidsplaatsen uit te brei den. Er is sprake van een verdubbeling: tot 50 000. Maar onder bepaalde voorwaar den. Eén van die voorwaarden heeft be trekking op de rechtspositie en beloning van de jongeren in het leerlingstelsel. Daarin willen zij een bepaalde mate van flexibiliteit in acht nemen. Daarom achten alle partijen het, gezien de economische si tuatie en de oprechte wil van alle betrokke nen het aantal praktijkplaatsen te verdub belen, aanvaardbaar dat er arbeidsover eenkomsten 'voor bepaalde tijd' worden afgesloten. Dus voor de duur van de oplei ding. Over het punt van de beloning werd afgesproken, dat het minimumjeugdloon bij de praktijkplaatsen niet overal van toe passing zal zijn. Burghouts hierover: 'Er zijn mensen die de ze overeenkomst als een ordinaire ruil beti telen. Zij zeggen dat de onderwijsorganisa ties de vrijheid van onderwijs en de inrich ting ervan hebben verkocht voor een habbe- krats, namelijk in ruil voor stage- en leer plaatsen. Ik vind dat zij het akkoord onrecht aandoen. Eindelijk is hier weer iets be spreekbaar gemaakt, namelijk dat het be drijfsleven ook belang heeft bij een op de praktijk afgestemd onderwijsbestel. En waar is een betere brug te slaan dan aan de overlegtafef waar over de inrichting van dat bestel wordt gepraat?' De heer A. J. Koelink, plaatsvervangend di recteur-generaal voortgezet onderwijs van het Ministerie van Onderwijs en Weten schappen, maakte onlangs ook een derge lijke opmerking: 'Het bereikte akkoord ver dient nog veel uitwerking, maar iedereen heeft ingeleverd, omdat iedereen een op lossing wilde. Een muur waarvoor wij al ja renlang stonden is geslecht en met elkaar, met alle betrokkenen, kan nu vorm gegeven of ordinaire ruil? leer arbeidsplaatsen te realiseren. Immers, ook door een deel van de opleiding te laten plaatsvinden in de praktijk van het beroep kan de allerwege onderkende kloof tus sen theorie en praktijk worden overbrugd. Aanleiding voor het gezamenlijk overleg vormden de aanbevelingen van de com- missie-Wagner. Deze 'adviescommissie inzake de voortgang van het industriebe leid' heeft in het verslag van haar werk zaamheden ook een hoofdstuk gewijd aan het beroepsonderwijs. Nogal wat aanbe velingen die hierin werden gedaan zijn in het vorige maand bereikte akkoord terug te zen, in 1 984 is dit aantal gedaald tot rond de 25 000. Reden: het werd veel te duur'. In veel bedrijfstakken zijn in het verleden CAO's afgesloten, waarin werd bepaald dat een onderneming een leer-arbeids- overeenkomst voor onbepaalde duur met jongeren moest afsluiten. Daarin werd veelal een opleidingsloon bedongen, dat hoger lag dan wettelijk was vereist. 'Bo vendien', zo schrijft de commissie-Wag- ner, 'is in een aantal sectoren het wettelijk minimumloon voor jongeren van het leer lingwezen hoger dan overeenkomt met de produktieve prestatie. worden aan een grondige herziening van het Nederlandse beroepsonderwijs, waarin wordt voortgebouwd op de Nederlandse tra ditie. Met onderwijs kunnen wij natuurlijk geen banen creëren. Wel is goed onderwijs een voorwaarde voor economisch herstel. Na jarenlange onderwaardering begint dat besef nu in alle duidelijkheid door te breken. Het was moeilijk om de schijnwerpers op het beroepsonderwijs gericht te krijgen. Cy nisch genoeg was daar een recessie en een advies van de commissie-Wagner voor no dig. Ik denk dat het nog moeilijk zal zijn om de gewekte verwachtingen ook daadwerke-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 9