lijk weten te behouden. Hun eerste neiging
zal zijn de thans ontluikende opleving te
gebruiken om het eigen hoofd behoorlijk bo
ven water te krijgen. De vraag naar arbeid
komt dan weer vanzelf.
Dus de werklozen voorlopig dan maar aan
hun lot overlaten? Neen, zo luidt de andere
invalshoek. De solidariteit tussen werken
den en werkzoekenden vereist, dat we de
bestaande krappe werkgelegenheid beter
verdelen. Een zeer sympathieke gedachte,
maar niet gemakkelijk te verwezenlijken.
Onoordeelkundige doorvoering zou het ren
dementsherstel van ondernemingen juist
in gevaar kunnen brengen. En de vraag is
ook of de werkenden voor de solidariteit een
offer willen brengen. De koek wordt immers
in dunnere partjes gesneden.
Toch is het goed om het Stichtingsak
koord als richtsnoer te nemen voor
de komende CAO's. Ook voor die van
het bankbedrijf. Mits de beide sporen maar
een accent krijgen, dat evenwichtig is vanuit
het doel waar ze naar toe moet leiden: rui
mere werkgelegenheid bij een sterk bank
bedrijf. Omdat het bankwezen altijd in mil
jarden en nogeens miljarden rekent, is het
niet overbodig erop te wijzen, dat ook daar
het spoor van winstherstel niet moet wor
den vergeten. Nuchter bekeken bedroeg
de gemiddelde nettowinst over 1983 in de
banksector als geheel slechts een kwartpro
cent! Trouwens in ons land, evenals in
geheel Europa, blijft de winstgevendheid
van ondernemingen toch al sterk achter bij
die in de Verenigde Staten en vooral in
Japan. Dat verhoudt zich onderling onge
veer als 1:5:10. Ook dat werkt door in de
werkgelegenheid.
In de thans geldende bank-CAO voor de ja
ren '83 en '84 treffen we ook reeds het
spoor van betere werkverdeling aan. Er zijn
immers afspraken gemaakt over het toeken
nen van roostervrije dagen, een eenmalige
vervroeging van de VUT-regeling en een
jeugdplan, waardoor 2500 jongeren voor
halve dagen aan het werk kunnen komen en
500 jongeren een leer-arbeidsovereen-
komst voor twee jaar krijgen. Ons eigen zo
juist verschenen sociaal jaarverslag is daar
voorzichtig positief over. Het is wel niet
onomstotelijk te bewijzen, maar die afspra
ken hebben er vermoedelijk voor gezorgd,
dat er in 1983 in onze organisatie aanzien
lijk minder arbeidsplaatsen verloren gingen,
dan we hadden verwacht. Belangrijk is in ie
der geval dat jongeren de gelegenheid kre
gen in halve banen aan het werk te komen
en ook voor een deel van een leer-arbeids-
overeenkomst gebruik hebben kunnen ma
ken. Voor het hele bankbedrijf betekent dit,
dat in '83 en '84 zo n 3000jongeren op de
een of andere wijze in de 'bankarbeidssfeer'
worden opgenomen. En dat is toch niet
onbelangrijk.
Gaan we verder in die richting met de nieu
we CAO, die voor de jaren '85 en '86 moet
geldenDrs. P. M. Burghouts, lid van onze
hoofddirectie, is daar zeker voorstander van.
Als voorzitter van de Werkgeversvereniging
voor het Bankbedrijf zal hij nauw bij die
CAO-onderhandelingen betrokken zijn. Hij
heeft ons ook heel openhartig zijn mening
gegeven over de richting, waarin de sociale
partners het volgens hem moeten zoeken.
Het meest urgente moet voorop
staan. De komende bank-CAO zal
daarom op zeer forse schaal leer-ar-
beidsovereenkomsten voor jeugdigen moe
ten bieden. In de huidige CA O was het maar
een aanzet tot een jeugdplan, maar voor de
jaren '85 en '86 moet er een echt volwassen
plan komen, zegt Burghouts. In principe zal
het weliswaar om arbeidsovereenkomsten
van beperkte duur gaan, maar de jongeren
krijgen betere kansen, ze doen ervaring op.
Je haalt ze 'van de straat' en voorkomt leeg
loop. En natuurlijk kan het erin zitten, dat er
een 'vaste' betrekking uitgroeit. Die jonge
ren vullen de plaatsen in, die door natuurlijk
verloop vrijvallen. Dit jaar komen er naar
verwachting weer zo'n 240 000 schoolver
laters aan de markt, 82 procent daarvan
vindt binnen een jaar werk (valt dat mee of
tegen?), maar deze getallen tonen in ieder
geval dat het bedrijfsleven zich vooral voor
de jeugdigen in moet spannen. Het bankwe
zen is daartoe bereid,
ledereen praat over arbeidsduurverkorting.
Eigenlijk is die verkorting niets nieuws. Ze is
in allerlei vormen al 100 jaar aan de gang:
denk aan de zaterdag, de vakantie, de werk
uren per dag/week, de pensioenleeftijd.
Maar heden ten dage wordt voor het eerst in
de geschiedenis die arbeidsduurverkorting
op een van vroeger afwijkende manier ge
hanteerd: niet langer als een gevolg vanpro-
duktiviteitsverbetering, maar als instrument
voor de herverdeling van arbeid. We grijpen
er naar uit armoe
Daar is niets op tegen, maar we moeten het
instrument leren hanteren. Zet het zoden
aan de dijk van de werkgelegenheid? Dat
hangt ervan af, zegt Burghouts. Als we het
huidige starre veertig-urensysteem vervan
gen door een andere starheid, levert het
niets op. Er moet soepelheid ingebouwd
worden, anders loopt het bedrijfsorganisa
torisch onvermijdelijk vast en dan zijn we
met de werkgelegenheid nog verder van
huis dan nu! Bij de Rabobankorganisatie zijn
er - van hoog tot laag! - een heleboel func
ties die zich lenen voor arbeidsduurverkor
ting met bijpassende inlevering van loon.
Maar in 10 a 20 procent van de gevallen
brengen functies onvermijdelijk met zich
mee, dat er 40 en meer uren moet worden
gewerkt. Bij ieder bedrijf - denk aan wat bij
Philips, Daf, Volvo e.d. al naar voren geko
men is - levert toepassing van de arbeids
duurverkorting een heel gevarieerd plaatje
op. Per bedrijf ook moet er onderscheid
kunnen komen. Voor een groot deel van het
personeel kan de arbeidsduur verkort wor
den tegen o.a. 'inlevering' van een stuk
prijscompensatie, maar voor een deel van de
functies is dat niet de aangewezen weg. Die
zijn alleen te vervullen met behoud van de
volle duur en die dienen daarom ook 'hun'
volle salaris te behouden. De vakbonden
zien hierin een gevaar voor nieuwe elitevor
ming, maar Burghouts vindt dat ze deze
draai toch moeten durven nemen. Alleen
door het personeel in 'categorieënte onder
scheiden, kunnen we zonder in een heilloze
verstarring te vervallen, met de arbeids
duurverkorting iets bereiken. Een vorm van
differentiatie en decentralisatie, die de vak
bonden niet a priori moeten afwijzen.
Arbeidsduurverkorting moet onder
meer uit de prijscompensatie betaald
worden. Dit neemt niet weg, dat de
arbeidsduurverkorting andere, immateriële
voordelen voor de maatschappij als geheel
zal kunnen opleveren. Een vraag is wel,
of de huidige werknemers bereid zullen zijn
(een deel van) hun prijscompensatie of loon
in te leveren voor een kortere werktijd. In
hoeverre is van die zijde solidariteit met de
werkzoekenden te verwachten? Ook dat is
een zaak van de vakbonden. Het is uiteinde
lijk een vraag, die niet te maskeren zal zijn
met een aantal roostervrije dagen. Dat is bij
de huidige CAO gebeurd, maar het heeft op
de werkgelegenheid een minimaal effect
gehad.
Burghouts meent, dat werkgevers én vak
bonden er goed aan doen de arbeidsduur
verkorting in ieder geval zeer voorzichtig te
benaderen. Het instrument kan te eenzijdig
in één richting werken. Over tien jaar kan er
immers wel eens schreeuwende behoefte
komen aan een wat langere werktijd.
De sociale partners hebben de twee sporen
van het Stichtingsakkoord tot richtlijn. Daar
langs moet de gezamenlijke consensus zich
gaan aftekenen. Het klimaat daarvoor is be
slist niet ongunstig, omdat allen van de
noodzaak daarvan doordrongen raken.
Maar het blijft voorzichtig afwegen en dose
ren. Moge op die manier in wederzijdse so
lidariteit straks een goede CAO uit de bus
komen.
JRH