Grenzen en mogelijke
grensverleggingen
Tariefdifferen tia tie
Heldere schets
delen tegen aantrekkelijke tarieven voor
langere tijd worden uitgezet bij een kwali
tatief aantrekkelijke debiteur. De oneven
wichtigheid in looptijd tussen deze korte
middelen en lange uitzettingen, de zoge
naamde 'mismatch', en het daarmee sa
menhangend renterisico werden aan
vaard, op grond van de vrij algemene ver
wachting dat de rentetarieven zouden
gaan dalen.
Eind vorig jaar, toen de verwachte renteda
ling inmiddels een feit was geworden en
zich tevens een conjunctureel herstel aan
diende, zijn de bancaire uitzettingen bij de
overheid tot stilstand gekomen. Daarmee
werd nog eens duidelijk onderstreept dat
banken bij kredietverlening in principe de
voorkeur geven aan meer traditionele
cliënten.
Bij de enigszins stagnerende ontwikkeling
van de bancaire uitzettingen bij de over
heid speelde ook de teleurstellende ont
wikkeling van de toevertrouwde middelen
een rol. Afgezien van factoren zoals de eu
forie op de effectenbeurs, is daarbij al ge
ruime tijd de sterke zuigkracht die uitgaat
van staatsobligaties op de toevertrouwde
middelen van de banken, van belang. De
Staat ziet zich bij de dekking van de enor
me financieringsbehoefte genoodzaakt
zodanig aantrekkelijke modaliteiten te
stellen, dat een zo groot mogelijk aantal
beleggerscategorieën zich tot het gebode-
ne aangetrokken voelt.
In dat licht moet ook de aanhoudende ver
korting van looptijden worden gezien. Met
name buitenlandse beleggers wensten
hun middelen niet voor al te lange tijd te
beleggen in verband met het valutarisico
dat wordt gelopen. Ook de banken waren
aanvankelijk ingenomen met de kortere
looptijden van de staatsschuld. Naarmate
de verkorting echter verder voortschreed,
ontstonden ook problemen.
Momenteel geeft de Staat geen openbare
lening meer uit waarvan de gemiddelde
looptijd langer is dan 8 jaar. Zeer regelma
tig worden zelfs leningen uitgegeven met
de kortst mogelijke gemiddelde looptijd
van 5'/2 jaar. Daarmee is de Staat midden
in de spaargeldmarkt terecht gekomen en
concurreert daar met de banken keihard
om de gunst én de middelen van de parti
culiere spaarder.
Bij de vraag waar de begrenzingen liggen
van de kredietverlening aan de overheid
was men het erover eens, dat onderscheid
moet worden gemaakt tussen grenzen die
de banken zichzelf opleggen en grenzen
die hen van buitenaf kunnen worden opge
legd. Bij dat laatste moet in de huidige si
tuatie met name worden gedacht aan een
eventuele kredietrestrictie, die de Neder-
landsche Bank uit hoofde van haar sociaal
economisch toezicht zou kunnen opleg
gen. Er bestond echter duidelijke overeen
stemming over, dat als de conjuncturele
opleving doorzet, de hoog opgelopen liqu-
diteitsquote vanzelf weer meer normale
waarden zal aannemen. Het gevaar dat de
hoge quote tot een aantrekkende inflatie
zou leiden werd niet groot geacht, zodat
een kredietrestrictie volgens velen niet ac
tueel hoefde te zijn.
Meer relevant werden de grenzen geacht
die de banken zichzelf opleggen. Daarbij
moet in de eerste plaats worden bedacht
dat kredietverlening aan de meer traditio
nele cliëntèle in principe de voorkeur krijgt.
Een tweede beperking is de mate waarin
banken een mismatch van middelen en uit
zettingen aanvaardbaar achten. Ten slotte
kunnen de banken tot terughoudendheid
besluiten wanneer men de kwaliteit van de
overheid als debiteur te zeer verslechterd
acht door de aanhoudende grote financie
ringstekorten en de toenemende rente- en
aflossingslasten die daaruit voortvloeien.
Volgens Wijffels komen de grenzen van de
kredietverlening aan de overheid langzaam
maar zeker in zicht. Daaraan werd echter
onmiddellijk de opmerking verbonden, dat
de grenzen eventueel door de banken zou
den kunnen worden verlegd, wanneer de
Staat andere financieringsvormen ter hand
zou nemen. Wijffels noemde daarbij met
name onderhandse 'roll-over'-leningen,
die hij in dit verband definieerde als lenin
gen met een looptijd van bijvoorbeeld 20
jaar en een periode waarin de rente is
gefixeerd van slechts enkele jaren. Het
voordeel voor de Staat van het sluiten van
leningen op 'roll-over'-basis is, dat daar
door de herfinancieringsproblematiek die
aan het eind van de jaren tachtig ontstaat,
niet verder wordt vergroot. Voorwaarden
daarbij zijn dat onverminderd wordt voort
gegaan op de weg van tekortreductie en
dat aanzienlijke bedragen ter beschikking
van de Staat worden gesteld. Daartoe zou
het nodig zijn dat niet alleen banken, maar
ook institutionele beleggers tot financie
ring op 'roll-over'-basis bereid zijn. Voor de
banken zijn 'roll-over'-leningen aantrekke
lijk omdat zodoende de zuigkracht op de
toevertrouwde middelen en het renterisico
op uitzettingen bij de Staat zou kunnen
worden verminderd.
Le Blanc verloochende zijn vorige werkge
ver (het ministerie van Financiën) niet en
toonde zich een fervent tegenstander van
'roll-over'-constructies. Naar zijn mening
worden door een dergelijke wijze van fi
nanciering de rentelasten budgettair ge
zien onbeheersbaar. Bovendien moeten
'roll-overs' volgens Le Blanc in de monetai
re analyse worden aangemerkt als een
vorm van indirecte monetaire financiering
en is de prijs die men moet betalen voor
een betere financierbaarheid op korte ter
mijn een verslechtering van kwaliteit van
de Staat als debiteur.
Ten aanzien van de door Le Blanc gevrees
de budgettaire onbeheersbaarheid van de
rentelasten voerde Wijffels de tegenwer
ping aan, dat ook bij het vasthouden aan
meer traditionele financieringsmethoden
niet kan worden voorzien met welke rente
niveaus en -lasten we aan het eind van de
jaren tachtig worden geconfronteerd, ge
geven de dan optredende herfinancie
ringsproblematiek. Dat zou dan bovendien
de betrouwbaarheid van de Staat als debi
teur ernstig kunnen aantasten.
Het valt te hopen dat de op gang gebrachte
discussie een vervolg krijgt, maar duidelijk
moet zijn, dat die er niet toe mag leiden dat
de aandacht wordt afgeleid van terugdrin
ging van het financieringstekort. Dat zou
slechts betekenen dat de begrotingsdis
cipline, die eindelijk lijkt terug te keren,
weer wordt ondermijnd.
Zoals opgemerkt had het preadvies van
prof. Advocaat met name betrekking op de
binnenlandse particuliere kredietverle
ning. In zijn betoog stond centraal dat de
uitkomst van de formule 'volume x marge'
bepalend is voor de grenzen van de kre
dietverlening. Het grote probleem van de
banken is volgens Advocaat, dat geldstro
men in toenemende mate buiten het bank
wezen om gaan lopen.
Daardoor zijn banken steeds minder in
staat hun transformatiefunctie naar beho
ren te vervullen. Hierdoor worden zij ge
dwongen duurdere middelen aan te trek
ken, waardoor de marge onder druk komt
te staan. Het creëren van een extra marge
via het accepteren van een mismatch biedt
slechts tijdelijk soelaas. Op langere termijn
kan de rentabiliteit van het bankwezen vol
gens Advocaat slechts in stand worden ge
houden door het vergroten van het volume
via het ontwikkelen van nieuwe produkten
of het herstellen van de marge via het in
voeren van risicopremies.
Advocaat stelde vooreen kredietclassifica
tiesysteem te ontwikkelen waarin tariefdif
ferentiatie plaatsvindt naar risico en be
werkelijkheid. Zodoende zou marktbeder-
vende commercialiteit, die ontstaat uit het
binnenhalen van volume tegen de laagste
prijs, een halt kunnen worden toegeroe
pen. Een groot bezwaar dat veel aanwezi
gen tegen tariefdifferentiatie bleken te
hebben was dat de verschillen tussen be
paalde categorieën cliënten al snel bijzon
der groot zouden worden. Toch lijkt ook dit
een punt dat in de nabije toekomst verder
aandacht verdient.
Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn ge
worden dat de vijftiende NIBE-jaardag een
van de meest interessante van de afgelo
pen jaren was. Er werd door preadviseurs
en co-referenten een heldere schets gege
ven van de problemen waarvoor het bank
wezen zich dezer dagen geplaatst ziet, ter
wijl bovendien aanzetten werden gegeven
voor mogelijke oplossingen. Duidelijk
kwam nog eens naar voren dat in de ban
caire wereld in de komende jaren belangrij
ke ontwikkelingen te verwachten zijn op
velerlei gebied.