Flexibel inspelen lijk te vervullen. We hebben een slag ge wonnen. Wij moeten nodig aan de slag. Deze opwekkende woorden sprak Koelink op een congres van het Nederlands Ge nootschap van Leraren, dat begin april in het lommerrijke Lunteren werd gehouden. Docenten uit het beroepsonderwijs waren daar twee dagen bijeen om te praten over een nota van het minsterie van Onderwijs en Wetenschappen 'inzake de opzet en in houd van een nieuw stelsel van vervolgon derwijs, tweede fase'. Het ministerie wil het allemaal groots aanpakken en het tota le onderwijsbestel hervormen. Na een ba sisschool van acht jaar, stroomt iedereen door naar een driejarig 'voortgezet basis onderwijs', zeg maar de middenschool. Op 14-1 5-jarige leeftijd kan een jongere dan een vervolgopleiding kiezen, al naar gelang zijn capaciteiten of interesse. Hij kan zich voorbereiden op het wetenschap pelijk onderwijs, maar kan ook algemeen vormend onderwijs volgen. En als derde mogelijkheid bestaat er dan ook nog het beroepsonderwijs. Over dat laatste ging het in het bijzonder in Lunteren. Want ook daarin wil de overheid nogal wat gaan veranderen. 'Wij hebben', zo legde Koelink zijn gehoor uit, 'in Nederland een baaierd van soorten beroepsonderwijs. Wij willen kiezen voor een ordening van het beroepsonderwijs in vier grote sectoren: landbouw, maatschap pelijke dienstverlening en gezondheidszorg, techniek en ten vierde de sector economie, commercie, administratie en bestuur. 'Ons stonden en staan instituten voor be roepsonderwijs voor ogen die - ingewe ven in de lokale of regionale structuur - een kern van mogelijkheden bieden en die flexi bel kunnen inspelen op de lokale/regionale arbeidsmarktbehoeften. Met de sectorinde ling maken wij stappen vooruit om het ver snipperde beroepsonderwijs te concentre ren in grotere beroepseenheden', aldus Koelink, die even tevoren had gezegd dat het hanteren van een arbeidsmarktcrite rium bij de planning van onderwijsvoorzie ningen tot voor een paar jaar geleden zelfs onbespreekbaar was. Hij erkende de moei lijkheid om goede signalen te geven over de te verwachten kwalitatieve en kwantita tieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. 'Maar, zonder die signalen kan het onder wijs, zoals het nu is georganiseerd niet in spelen op de maatschappelijke ontwikke lingen. Toch zou dat moeten a/s wij de dis crepantie tussen onderwijs en arbeid wil len opheffen: en wij moeten die discrepantie opheffen om te voorkomen, dat jonge men sen worden opgeleid tot geschoolden, waar aan de samenleving geen behoefte heeft', aldus de plaatsvervangend directeur-ge neraal voortgezet onderwijs. Binnen de sectorscholen voor beroepson derwijs wil de overheid voorstellen te ko men tot een korte, middellange en lange opleidingsstroom, met tal van varianten binnen de onderscheidene stromen. Vol gens de opstellers van de nota gaat een dergelijke indeling uit van maatschappelijk herkenbare niveaus van beroepsuitoefe ning, aangeduid met de term beroepspro fielen. 'Deze beroepsprofielen vinden hun vertaling in kwalificatieniveaus, zodanig dat de opleidingskwalificatie steeds nauw cor respondeert met het niveau en de aard van het beroep waarvoor wordt opgeleid', aldus de nota van het ministerie die niet altijd uit blinkt in helder taalgebruik. In de nota wordt voorgesteld te komen tot drie kwalificatieniveaus: de eerste leidt op voor 'arbeid op uitvoerend niveau, als aan komend beroepsbeoefenaar', de tweede voor 'geschoold beroepsbeoefenaar' en de derde tot het 'zelfstandig uitoefenen van een vakspecialisme of ondernemerschap'. Er zijn ook pogingen ondernomen om het beroepsonderwijs flexibel te kunnen laten inspelen op veranderingen die zich op de arbeidsmarkt kunnen voordoen. Daarom wordt een modulering van de leerstof voorgesteld, waarbij elk moduul met een deelcertificaat kan worden afgesloten. Koelink: 'Als via beroepsanalyses een dui delijk beroepsprofiel gaat ontstaan, kunnen wij vervolgens afspreken, welke certificaten behaald moeten worden voor de verschil lende beroepsbeelden. Het is dan waar schijnlijk dat eendere certificaten voor meerdere beroepsbeelden gebruikt kunnen worden, of dat men met een relatief gering aantal extra certificaten in bijscholing zich nieuwe kansen op de arbeidsmarkt kan ver werven. Voorwaarde voor deze filosofie is echter wel dat er duidelijke beroepsbeelden moe ten komen. Het bedrijfsleven heeft hierbij een duidelijke taak. Zij zal de profielschet sen moeten leveren. Meer dan dat zelfs. Het bedrijfsleven zal ook stageplaatsen en leer-arbeidsplaatsen moeten leveren om het beroepsonderwijs voeling te laten hou den met de praktijk. En dat is nu wat er on langs in het 'open overleg' is afgesproken. Overigens reageerden de leraren in de 'Blije Werelt' te Lunteren bijeen, niet on verdeeld enthousiast over de plannen zoals die op het ministerie zijn ontwikkeld en welke met verve door Koelink werden verdedigd. De plannenmakers werden door sommigen afgeschilderd als 'gedre ven idealisten'. Terwijl Koelink zich kon vinden in het ak koord, dat is voortgevloeid uit het 'open overleg', was NCW-voorzitter S. J. van Eij- kelenburg toch niet al te hoopvol gestemd. Hij verklaarde tijdens de forumdiscussie: Tn het bedrijfsleven hebben we een lange ervaring. Zo'n tien tot vijftien jaar geleden hadden wij als werkgevers ook al onze zorg over ontwikkelingen in het beroepsonder wijs. Niet in die zin van: die opleiding moet meer in de richting van maatschappijleer, nee, toen in die tijd van welvaartsgroei von den we ook al dat de opleiding tot mens in zijn algemeenheid weliswaar meer nadruk moest krijgen, maar niet ten koste van de STELLINGEN VAN BURGHOUTS indien het leeriingenstelsei een belangrijke brug functie naar de bedrijfspraktijk wil vervullen, dient voldoende ruimte gegeven te worden voor de invul ling ervan per bedrijfstak (en eventueel per bedrijf). Dat is eens te meer nodig om het leerlingenstel sel een rol te laten spelen bij de om- en bijscholing van ook oudere werknemers, zoals de commissie- Wagner voorstaat. De voorbereiding van stage-opdrachten krijgt vanuit de school vaak te weinig aandacht. De waar de van de praktijkcomponent in het beroepsonder wijs wordt vaak negatief beïnvloed door een zwak ke onderwijskundige onderbouwing van stage-op- drachten. Een reeks stage-opdrachten in verschillende werk situaties en opklimmend in moeilijkheid (bijv. van meer gesloten en strakker geleid, naar meer open en zelfstandiger werkend) kan de leerresultaten verbe teren. Docenten uit het beroepsonderwijs moeten een realistisch beeld van het bedrijfsleven kunnen schetsen voor hun leerlingen/studenten. Docenten uit het beroepsonderwijs, met name stage-begelei- dende docenten, zouden in de gelegenheid gesteld moeten worden periodiek bedrijfservaring op te doen, bijvoorbeeld door gelegenheid te krijgen om te participeren in 'realistische' projecten binnen ar beidsorganisaties. In het beroepsonderwijs dient meer accent gege ven te worden aan het opleiden van generalisten, die getraind zijn op het zich snel inwerken in veran derende werksituaties. Het opleiden voor specifie ke functies binnen een bedrijf betreft weliswaar een vaak zeer belangrijke inspanning, maar dat behoort primair tot de verantwoordelijkheid van bedrijfsop leidingen. Gevaren van verstarring in het beroepsonderwijs dienen te worden ondervangen door een periodieke 'updating' van opleidingsdoelen en leerstof, die de afstemming op het betreffende beroepenveld ac tueel houden. Het bedrijfsleven heeft behoefte aan een meer doorzichtig stelsel van diploma's. De onderlinge af stemming van de door de overheid gehanteerde diplomaregelingen dient sterk te worden verbeterd. Dat geldt met name ook voor de afstemming van diploma's uit het reguliere onderwijs en branche diploma's die door het Ministerie van Economische Zaken verplicht gesteld zijn bij het al of niet zelfstan dig uitoefenen van ondernemerschap'. beroepsopleiding mocht gaan. Wij vroegen om én, én. Er is echter te weinig naar ons ge luisterd: het werd of, of, en dat is de oorzaak van de huidige situatie geweest. Ook stelde de NCW-voorzitter glashard: 'Werkgevers vrezen dat de veranderingen in het onderwijs die in de nota's over het vervolgonderwijs zijn aangekondigd niet ten goede zullen komen aan de kwaliteit van het beroepsonderwijs. Burghouts had eveneens gehoor gegeven aan de uitnodiging om in Lunteren enkele stellingen (zie kader hierboven) over het beroepsonderwijs te poneren en te verde digen. Ook hij uitte enige kritiek op de plan-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 10