zou je èèn monetair beleid moeten hebben, één budgetbeleid. Maar ook geharmoni seerde sociale voorwaarden en misschien ook meer geharmoniseerde lonen. Daar zijn we nog erg ver van af.' Hoe ver? Schat u eens in jaren. Andriessen: 'Ja, ik begrijp u wel. Het is altijd zo leuk hè, Andriessen heeft ver klaard: over 10 jaar dit, over 1 5 jaar dat! 'Maar ik geloof, dat we dit heel nuchter moeten bekijken. De vooruitgang met de integratie van de Gemeenschap heeft plaatsgevonden in tijden van economische groei. Ook toen zijn er geweldige crises ge weest. Denk maar aan de jaren zestig, waarmee we begonnen zijn. Maar omdat we toen in gunstiger economisch getij za ten, of omdat de noodzaak om iets te doen toen misschien sterker werd gevoeld, richtten die crises meestal ook iets posi tiefs uit. 'Dat hebben we nu niet. We hebben wel de Europese crisis, maar niet de positieve economische omstandigheden. Ik denk dus, dat zolang de economie nog zo slecht is als 'ie is, we ook niet moeten verwachten dat we op terreinen, die helemaal nieuw zijn, zoals de harmonisatie van belastin gen, lonen, sociale verzekeringspremies en dergelijk, grote vorderingen zullen kunnen maken. 'Wat wel kan is het opruimen van interne barrières, bijvoorbeeld op transportge bied. Ik sluit niet uit dat op dit punt op korte termijn vorderingen denkbaar zijn. Waar ook vorderingen gemaakt kunnen worden, is op het gebied van het vrije verkeer van diensten. Dan denk ik dus aan kapitaal, aan verzekeringen, aan banken en dergelijke. 'Ik ben bijvoorbeeld op mijn eigen terrein op bescheiden wijze bezig iets te doen aan de te zeer gemonopoliseerde positie van de PTT's. We hebben de Britse Telecom aangepakt. We zijn nu met de Bundespost bezig. En, ik lees nu, dat men in Nederland, zelfs zonder dat we met de Nederlandse PTT bezig zijn, al aan privatisering denkt.' Heeft u als Commissaris voor het mededingingsbeleid ook nog iets voor de banken in petto? In Londen heeft u in 1981 gezegd dat de Europese ban ken de neiging vertonen wel te concur reren bij het aanbod van diensten en het aantal vestigingen. Maar op prij- zengebied zou het volgens u rieken naar onderlinge afspraken. Andriessen: 'Wij zijn met de banken al be zig. We zijn met een bepaald onderzoek bezig, waar ik nu niet al teveel over kan zeggen. Maar naar ik hoop wel, voordat ik aan het eind van dit jaar deze portefeuille vaarwel zal zeggen. We hebben trouwens al één bankbeslissing genomen. En dat was een positieve.' (Bedoeld wordt de principebeslissing van september 1 983 over het Eurochèque-ak- koord van de Europese banken, betreffen de de berekening van 1,25 provisie voor op het buitenland getrokken eurochèques, red. JD). We moeten dus niet teveel verwach ten van nieuwe vormen van Europese samenwerking, zolang de hemel in economisch opzicht niet is opgeklaard. Toch is er één zaak. die gezien de toe nemende bezorgdheid over het Euro pese concurrentievermogen ten op zichte van Japan en de Verenigde Sta ten, niet veel uitstel meer gedoogt. Dat is de ontwikkeling van een gemeen schappelijke industriepolitiek. Een we zenlijk onderdeel daarvan is Esprit, de Engelse afkorting van het Europese strategische programma voor onder zoek en ontwikkeling van de informati- ca-technologie. Maar het lijkt er nog niet erg op dat er veel gemeenschappe lijk 'esprit' aanwezig is om die zaken snel aan te gaan pakken. Andriessen: 'Over het beginsel van Esprit is men het eens. Over het budget nog niet. Ik heb net in mijn lijstje de Europese indus triepolitiek trouwens niet genoemd, niet omdat die niet belangrijk zou zijn, maar omdat de lidstaten zich juist op dat terrein helaas in sterke mate nog steeds hun eigen soevereiniteit en handelingsbevoegdheid voorbehouden. Esprit is daar een uitzonde ring op. En het zou me niet verbazen, als op het moment dat dit interview verschijnt, Esprit ook qua budgetten in kannen en kruiken is.' Dat zou mooi zijn. Maar je ziet intus sen dat een aantal Europese onderne mers steeds minder vertrouwen krijgt in het van de grond komen van een ge meenschappelijke industriepolitiek en maar vast z'n heil zoekt in samenwer king met Japanners en Amerikanen. Dat is toch geen ontwikkeling die de Europese saamhorigheid bevordert. Houdt dit ook niet het risico in dat de Europese industrie degradeert tot een soort onderaannemer van de Ja panse en de Amerikaanse? Andriessen: 'Daar zitten twee kanten aan. Ik geloof dat het slecht zou zijn als Europa zich zou isoleren van de andere technolo gische en economische grootmachten. Ik ben er absoluut niet voor dat Europa, of de Gemeenschap, zich qua industriële sa menwerking alleen en uitsluitend zal oriën teren op Europese ondernemers. 'We moeten beide doen. We moeten aan de ene kant in eigen huis en op de eigen markt, daar waar reële mogelijkheden zijn, tot vormen van samenwerking komen. Ik ben op mijn eigen terrein bezig, wat de re search betreft, daarvoor verregaande ruimte te scheppen in het kader van het concurrentiebeleid. Ik heb in januari een ontwerp voor een dergelijke groepsrege ling naar buiten gebracht. 'Aan de andere kant denk ik dat wij serieus moeten samenwerken met Amerikanen en Japanners, maar dan wel op basis van gelijkheid en evenwaardigheid. Dat kan, want wij zijn technologisch zeker niet de mindere. Maar waar wij dikwijls niet in sla gen, dat is de marketing. 'Als wij gaan samenwerken met de Ameri kanen en de Japanners dan zullen zij ech ter wel net zoveel aan ons moeten leveren, als wij aan hun leveren. Dan hoeven we geen onderaannemers te worden. Dan kunnen we gewoon op basis van gelijkheid werken.' Als Europese bedrijven inderdaad zeer nauw gaan samenwerken en mis schien zelfs wel fuseren, kan dat cfe concurrentie beperken en dus nadelig zijn voor de consument. Andriessen: 'Ik heb zojuist gesproken over dat reglement voor samenwerking op re- search-gebied. Die samenwerking kan zich zelfs uitbreiden tot gemeenschappelijke produktie, als het gaat over het midden- en kleinbedrijf. Daar aanvaarden wi| dus een zekere beperking van de concurrentie in het belang van de industriële vooruitgang, die op langere termijn natuurlijk ook in het belang is van de Europese consument. En als het om de grote bedrijven gaat, zijn we niet a priori tegen die samenwerking op re search-gebied. Maar dan moet die ons wel worden voorgelegd, zodat we kunnen zien of het voordeel niet kleiner is dan het na deel vanuit een oogpunt van concurrentie- en consumentenbelang.' Als de uitdagingen op industrieel ge bied niet op het niveau van de Europese Gemeenschap worden aangepakt, dreigt een 'ieder-voor-zich-mentaliteit' van de lidstaten. Een rapport (van de Franse en Britse wetenschappers Al- bert en Ball) dat in opdracht van het Europees Parlement is opgesteld, voor spelt in dat geval: nog meer werkloos heid en nog meer technologische af hankelijkheid van de Verenigde Staten en Japan. Gaat de Europese Commis sie iets met dat rapport doen? Andriessen: 'Het parlement moet uit dat rapport zelf nog conclusies trekken in een binnenkort te houden debat. Wij zullen kij ken of die conclusies met onze opvattingen overeenkomen, of dat er voor ons aanlei ding is deze te wijzigingen. Maar de indruk, die ik heb na een betrekkelijk summiere kennisname van dat rappport, is dat het op tal van terreinen niet al te ver afstaat van de opvattingen die de Commissie al sinds jaar en dag heeft verkondigd. 'En als dat zo is, denk ik dat er voor ande ren meer dan voor de Commissie aanlei ding is, om uit dat rapport conclusies te trekken. En dan weet u wel waar ik het over heb. Dat zijn dan ten slotte toch weer de lidstaten.' Laatste vraag Blijft u, nadat uw ter mijn aan het eind van dit jaar afloopt, beschikbaar voor een functie in de Europese Commissie? Andriessen: 'Jazeker, met het allergrootste plezier.' JD

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1984 | | pagina 11