Land- en tuinbouw met andbouwcommentaar 34 In één opzicht was 1983 een heel bij zonder agrarisch jaar. Na een zeer nat voorjaar, een idem voorzomer en een uitzonderlijk droge zomer leek het een rampjaar te worden. Maar ook nu weer werd het grote herstelvermogen van natuur en bodem duidelijk. Vooral door het gunstige najaar bleek er in enkele maanden op de meeste bedrijven toch nog een redelijke oogst te kunnen groeien. Ondanks de toegenomen spe cialisatie is de land- en tuinbouw ken nelijk toch minder kwetsbaar dan wel wordt verondersteld. Dat geldt overi gens niet voor alle teelten en gebieden. Vooral op de zandgronden is de voer- voorraad voor de winter krap of door aankopen van bijvoorbeeld ma is op peil gebracht. Grote verschillen in opbreng sten waren er ook in de akkerbouw, waarbij met name de droogtegevoe/ige gebieden in de veenkoloniën het lieten afweten. Over het geheel genomen is 1 983 echter geen slecht agrarisch jaar. Dat geldt ook voor produktietakken die minder van de openluchtomstandigheden afhankelijk zijn. De glastuinbouw heeft zich boven verwachting door de energiecrisis heengeslagen. Het omvangrijke energiebe sparingsprogramma waarvoor de overheid f 300 miljoen beschikbaar stelde heeft zijn vruchten afgeworpen. Ener giebesparingen in de orde van grootte van 20 tot 30% zijn geen uitzondering gebleken. Herstel zagen we verder inde pluimveesector. Duidelijk is echter dat in een zo grote sector als de land- en tuinbouw, ruim 1 20 000 bedrijven met een totale produk- tiewaarde van f 31 miljoen, er ook sterk verliesgevende onderdelen zijn. In de plantaardige sector blijft de produk- tie van fabrieksaardappelen in Noordoost-Nederland en daarop gebaseerde zetmeelindustrie een zorgenkind. Een belangrijke conservenindustrie in de Betuwe was ge dwongen de activiteiten te beëindigen, waardoor telers van erwten en bonen een afzetkanaal zagen wegvallen en zelfs een deel van de oogst niet uitbetaald kregen. Europese Gemeenschap Ook bij produkten waar de Europese Gemeenschap tot nu toe een zekere zekerheid bood, zijn de risico's groter ge worden. Al enkele jaren zijn bijvoorbeeld de veehouders gezamen lijk financieel mede aansprakelijk voor de kosten van het afzetten van de melk. In de graansector wordt een terug houdend prijsbeleid gevoerd. Thans lijkt het moment ge komen dat de agrarische produkten rechtstreeks de marktrisico's gaan dragen. In de melksector is aan de orde het beperken van de prijsgarantie tot een bepaalde pro- duktieomvang, hetzij per bedrijf of per zuivelfabriek. De Nederlandse landbouworganisaties zijn huiverig voor zo'n systeem van produktieregulering, omdat de kans be staat dat de Europese zuivelmarkt wordt opgedeeld tus sen landen. Bovendien kan het beperken van de produktiegaranties bijna niet werken zonder dat voor bepaalde bedrijven uit zonderingen worden gemaakt, omdat zij bijvoorbeeld juist investeringen gedaan hebben, veelal met steun van de EG overheid, en genoodzaakt zijn meer te produceren om de investeringen terug te verdienen. In Brussel bestaat verder nogal wat druk om bijvoorbeeld kleine bedrijven meer marktzekerheid te bieden dan grotere. Een land als Ierland wil niets weten van beperkingen voor zijn veehouders en vraagt om een afzonderlijke behande ling. Hoe die discussies in Brussel ook uitpakken, een ze kerheid als in de afgelopen tien jaar zal er niet meer zijn. Dat vraagt een nieuwe aanpak, zowel bij de individuele boeren als in het beleid. Op de bedrijven zal het kostenpa troon nog eens kritisch bezien moeten worden. Zwakke plekken in de bedrijfsvoering en financiering zullen opge spoord dienen te worden. In vaktermen wordt dat wel aangeduid als 'risico-management'. Kosten van buiten Te gelegener tijd verdienen die kosten welke van buiten het bedrijf komen meer aandacht. Zoals tarieven van nutsvoorzieningen en diensten. In een situatie van krappe marges helpen alle kleintjes. Niet alleen de afzetsituatie biedt meer onzekerheid. De tendens in vrijwel alle wester se landen om de overheidsuitgaven terug te dringen wordt ook voor de land- en tuinbouw voelbaar. De overheid is gedwongen haar dienstverlening terug te brengen tot het meest essentiële. Onderzoek, onderwijs en voorlichting, een drietal hoofdelementen van het Nederlandse land bouwbeleid, zijn daarvan niet bij voorbaat uitgesloten. Zo heeft minister Braks van Landbouw en Visserij het georganiseerde landbouwbedrijfsleven gevraagd de helft van de onderzoekkosten op proefstations over te nemen. In alle produktietakken, glastuinbouw, veehouderij, akker bouw, fruitteelt enzovoorts, bestaan dergelijke proefsta tions. Vele honderden onderzoekers zijn op deze proefsta tions werkzaam. Een onmisbare activiteit, om het basison derzoek op de vele landbouwonderzoekinstituten geschikt te maken voor toepassing in de agrarische praktijk. Ruim f 40 miljoen vraagt dit werk ten behoeve van de land- en tuinbouw. Het ziet er naar uit dat de land- en tuinbouwbe drijven de komende jaren een deel van deze kosten direct zullen gaan dragen. Bij de discussie hierover heeft het ge organiseerde landbouwbedrijfsleven een aantal voor waarden gesteld. Het onderzoek zal nog meer gericht moeten worden op de directe problemen van land- en tuinbouw. Ook de landbouwvoorlichting, die de boeren en tuinders adviseert bij de bedrijfsuitoefening, zal met min-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 34