Wob Wob Meer particulier initiatief!(2) Veranderingen en personeel H. H. F. Wijffels voor de schare genodigden (MKB-vertegenwoordigers en journalis ten) bij het ten doop houden, vorige maand, van de zevende Cijfers Trends, waarin wederom aan de hand van 50 bran chebeschrijvingen een dwarsdoorsnede van het midden- en kleinbedrijf gegeven wordt. Wanneer de komende jaren conse quent op het kompas van bovenstaande sleutelbegrippen wordt gekoerst, kan onze samenleving er ook in economisch opzicht weer bovenop komen, aldus, vrij vertaald, het betoog van Wijffels. Wijffels hield op die bijeenkomst een krachtig pleidooi voor het particuliere on dernemerschap. De ruimte en de aandacht die de particuliere ondernemer krijgt, is volgens hem een belangrijke voorwaarde voor de vraag, of de koers gehouden kan worden en of gezondere economische ver houdingen bereikt zullen worden. Zeer be langrijk achtte hij in dit verband de rol van de ondernemer in het midden- en kleinbe drijf. Zonder de bestaande tekort te willen doen, ging zijn aandacht daarbij toch voor al uit naar de startende ondernemers. Het MKB, hij heeft dat al eerder betoogd in een interview in het vorig nummer van ons maandblad, is volgens hem bij uitstek ge schikt om in te spelen op de vernieuwings processen die ook in de Nederlandse volkshuishouding op gang beginnen te ko men. Daarbij is sprake van een mutatiepro ces, waarbij aan de ene kant economische activiteiten afkalven en aan de andere kant er nieuwe bijkomen. Maar dat proces gaat Wijffels nog niet snel genoeg. De laatste paar jaar, zo zei hij, gaat het daarbij om een geboorte-overschot van nieuwe bedrijven van zo'n zes- tot zevenduizend. We moe ten er voor zorgen dat dit geboorte-over schot veel hoger wordt, zeker tegen de achtergrond van de huidige werkloosheid en het nog steeds toenemende aanbod op de arbeidsmarkt. 'Het kan me eigenlijk niet zoveel schelen wat voor soort ondernemin gen erbij komen. Elke ondernemer erbij betekent één Nederlander minder om te verzorgen', aldus Wijffels. Daarbij kan dan nog het gegeven worden gevoegd, dat elke geslaagde onderneming al vrij snel gemid deld voor drie tot vier mensen werk ople vert. Een samenleving waarin het accent wat minder op verzorging wordt gelegd en wat meer op het particuliere initiatief, mag van zijn ondernemers vergen dat deze op eigen benen het gestelde doel bereiken. Maar dat betekent wel dat er een klimaat moet zijn waarin die zelfstandige ondernemer goed kan gedijen. Zo'n klimaat, aldus Wijf fels, kan er komen, als aan een aantal rand voorwaarden wordt voldaan. Hij noemde er een paar: bevordering van de maatschap pelijke waardering voor het ondernemer schap; verstrekken van materiële impulsen door verlaging van belasting- en premie druk (het kabinet is volgens Wijffels op de goede weg); verschuiving van de te grote macro-aandacht voor economische ont wikkelingen naar het functioneren van het micro-niveau, naar de individuele onder neming (ook daar is men volgens hem op de goede weg); meer wetenschappelijk onderzoek naar de factoren die bepalend zijn voor ondernemersbeslissingen, (daar wordt volgens Wijffels veel te weinig aan gedaan); en vergroting van de overlevings kansen voor startende ondernemers onder meer door het verschaffen van risicokapi taal fiscaal aantrekkelijk te maken. Vanzelfsprekend kunnen de banken bij dit alles niet aan de kant blijven staan. Beper ken we ons tot de startende ondernemers, dan is het verheugend te constateren dat er meer en meer initiatieven worden ont plooid. Zo ook binnen onze Rabobankor- ganisatie. Het beschikbare instrumenta rium van onze organisatie en haar bijna duizend aangesloten Rabobanken is de laatste jaren al meer op startende onderne mers toegesneden (risicokapitaal via onze eigen participatiemaatschappij, opstellen van startersplannen, gerichte symposia, alsmede allerlei andere activiteiten in de sfeer van begeleiding en advies). Ook de vraag wat wij als Rabobankorganisatie ('Een verzameling van bijna duizend mid den- en kleinbedrijven', aldus Wijffels in het interview van vorige maand) nog meer kunnen doen, wordt thans nadrukkelijk be keken. Duidelijk is daarbij intussen wel, dat wat ook de uitkomst daarvan zal zijn, juist onze aangesloten banken hierin een hoofdrol zullen vervullen. Zij immers staan het dichtst bij de indivi duele ondernemer, het micro-niveau waar Wijffels over sprak! Vorig jaar hebben we ons in de Rabobank organisatie nogal beziggehouden met de vraag hoe we ons binnen de coöperatieve structuur zouden dienen op te stellen in het geval dat sommige banken door stagne rende groei en bij een laag natuurlijk perso neelsverloop met een te ruime personeels bezetting zouden komen te zitten. Een belangrijke sociale doelstelling van de organisatie is immers om bij problemen op het gebied van werkgelegenheid de belan gen van het reeds in dienst zijnde perso neel primair te stellen. Nu het jaar 1 983 alweer naar het einde be gint te lopen, beginnen zich ook wat con touren af te tekenen. Het laat zich aanzien, dat het totale aantal personeelsleden bij de aangesloten banken nauwelijks zal veran deren. De oorzaak daarvan is echter niet dat elke medewerker (m/v) krampachtig op zijn stoel blijft zitten. Enerzijds wordt er merkbaar meer in deeltijd gewerkt, waar door niet het aantal werknemers maar wel het aantal arbeidsjaren vermindert en an derzijds worder er ter vervanging van ver trokken medewerkers nog heel wat nieuwe personeelsleden aangesteld. Voorlopige cijfers over de eerste tien maanden van 1983 geven aan dat bij de aangesloten banken het aantal personeelsleden met bijna 200 is gestegen, terwijl het aantal 'manjaren' met bijna 100 is verminderd. In deze cijfers zijn al ruim 1 00 medewerkers met een leer-/arbeidsovereenkomst be grepen. Uit het voorgaande mag voorzichtig wor den geconcludeerd, dat een verder aanha len van de broekriem best mogelijk zou zijn geweest als de noodzaak daartoe sterker gevoeld zou zijn. Een hoopvol signaal dus. Bij de centrale bank is het veel moeilijker - zeg maar gerust onmogelijk - om alleen aan de hand van personeelscijfers iets zinnigs te zeggen over de effectiviteit van de organisatie. Daarvoor is het nodig om heel wat diepgaander naar die organisatie te kijken. Dat gebeurt dan ook op dit ogen blik. Daarbij wordt nagegaan of er in de huidige werkwijze taken voorkomen, die eigenlijk overbodig zijn geworden of die beter volgens een andere werkwijze kun nen worden uitgevoerd. Maar tegelijk wordt ook nagegaan of er geen werkzaam heden achterwege blijven die - als ze wel zouden worden uitgevoerd - een aanmer kelijke verbetering zouden kunnen beteke nen. Logisch dat zo'n onderzoek wat 'rumor in casa' brengt. Immers, veranderingen als gevolg van zo'n onderzoek betekenen ook veranderingen voor personeelsleden. Ge lukkig kunnen die goed worden opgevan gen. Als personeelsleden als gevolg van in terne veranderingen hun functies niet lan ger kunnen uitoefenen, zijn er globaal twee mogelijkheden: of er volgt een tijdelijke tewerkstelling elders binnen de centrale bank; een meer definitieve functie zal vaak pas aan het einde van het onderzoek kunnen worden gegeven omdat ook dan pas vaststaat hoe de organisatie er gaat uitzien; of er volgt een tijdelijk opnemen van me dewerkers in een opleidingstraject; daar bij kunnen personeelsleden worden 'om geschoold' of 'bijgeschoold' voor andere werkzaamheden. Sommige personeelsle den werken in een 'discipline' die inmid dels minder gevraagd is. Hun wordt de ge legenheid geboden kennis te maken met en zich te verdiepen in meer gevraagde en nog schaars bezette disciplines. Het is in een deel van dit gebied, dat de centrale bank met een wel zeer positieve respons een beroep gedaan heeft op een relatief groot aantal aangesloten banken om me dewerkers van de centrale bank gelegen heid te bieden voor een of meerdere stages binnen hun bank. Weer een van de vele bewijzen dat ook een 85-jarige organisatie best jong kan blijven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 7