deringen van onze banken, zodat die inte ressanter voor de leden worden. Heel te recht: een coöperatie die leden heeft, moet ze er bij halen! Natuurlijk is en wordt er verder gedacht. Kunnen we aan het Hd-zijn bepaalde extra voordelen verbindenWie daar mee bezig gaat, merkt pas hoe lastig dat 'vertaalwerk' is: het coöperatieve in eigentijdse zin laten spreken. Toch blijft de vraag ons binnenska mers duchtig bezig houden. Onze nieuwe voorzitter Van Verschuer sprak er al over in zijn maidenspeech op onze Algemene Ver gadering: de vraag wordt voor ons klem mend of er meetbare financiële voordelen uit ons coöperatief bankieren kunnen voort vloeien. Hij dacht niet zozeer aan 'individue le presentjesals wel aan 'een zodanig door trekken van de naastenliefdegedachte van Raiffeisen naar het heden, dat we ons in voorkomende gevallen solidair opstellen met anderenDat verwoordt de coöperatie ve mentaliteit voortreffelijk. Maarzeker Van Verschuer weet maar al te goed, dat nu de vraag is: hoe verwezenlijk je dat? Die vraag wordt nog klemmender, omdat dezer dagen dat 'coöperatie ve' uit nog een heel andere hoek zijn kop opsteekt. Deze keer op puur zakelijk, bancair terrein. Ik durf te schrijven, dat onze organisatie er nog nooit eerder op zo'n in dringende wijze bij bepaald is, dat we ook op dat terrein het 'coöperatieve'moeten tonen. Laat ik het uitleggen. Ons beleid is sinds jaar en dag gericht op gunstige debettarieven - zo mogelijk de on derkant van de markt - én op interne vermo gensvorming. Zonder dat laatste zouden de soliditeit en het voortbestaan in gevaar kun nen komen. Bekend is dat de Nederland- sche Bank zeer bepaalde minimumeisen aan de vermogenspositie van de onder haar toezicht vallende banken stelt. Wij hebben die eisen indertijd voor onze hele Rabobank- organisatie vertaald en al jaren geleden ge zegd: wij streven naar een vermogensposi tie, die in een zekere mate boven die eisen ligt, zodat we onder nagenoeg alle voorzien bare eventualiteiten solide zijn. In de loop der jaren zijn we gestaag naar die eigen ver mogensnorm toegekropen, zulks onder handhaving van ons gunstige tarievenbe- leid. Thans, in 1983, blijkt die norm behaald te zijn: ons streven is met resultaat beloond. Natuurlijk is dit een momentopname, na tuurlijk kan niemand alle toekomstige onze kerheden exact voorspellen, en natuurlijk moet het eigen vermogen met het bedrijf mee blijven groeien. Maar op het moment dat in redelijkheid verwacht mag worden, dat ons eigen vermogen niet onder onze eigen norm zal zakken en er ook niet boven uit hoeft te gaan, komt de vraag op: wat doen we met een eventueel surplus aan eigen vermogen, zeg maar reserves, boven de door ons voor de solvabiliteit en continuï teit veilig geachte norm Voor een onderneming/bank, die aandeelhouders kent, is de beant woording van deze vraag vrij een voudig: zij kan immers dividend aan aan deelhouders geven of het dividend verho gen. Maar die vraag moet voor een coöpera tie anders worden beantwoord. Statutair geldt voor onze banken de regel, dat de winst ieder jaar aan de algemene re serves wordt toegevoegd. Winst is voor ons niet een doel op zichzelf, maar alleen een middel om een voldoende eigen vermogen op te bouwen. Ervan uitgaande dat wij als organisatie die opbouw voltooid hebben en verwachten, dat we het gebouwde (de re serves) op peil kunnen houden, komen we eigenlijk voor een nieuwe situatie te staan. Moeten we dan maar minder winst maken? Dan denk je al gauw aan lagere debettarie ven en hogere credittarieven. Maar ook dat zou niet gemakkelijk uitwerken, want geen bank kan de 'markt' negeren en de ingewik kelde bancaire verhoudingen waarin zij van dag tot dag opereert. Raiffeisen zelf heeft daar met nadruk op gewezen: ook een coö peratieve bank moet de markt volgen. Al mag het we! de onderkant van die markt zijn. Trouwens, aan wie moet de ruimte van de nieuwe situatie ten goede komen? Aan de leden? Of ook aan cliënten/niet-leden? Aan debiteuren of ook aan crediteuren? Wij zijn momenteel druk studerende om een weg uit zulk soort probleemstellingen te vin den. Die ligt nog niet zomaar voor het grij pen. Vooral niet, omdat onze coöperatieve aanpak in deze eenvoudig en voor iedereen gemakkelijk herkenbaar zou moeten zijn. Met een versnippering van het effect van de ze aanpak over talloze individuen (leden/ cliënten) is ook vrijwel niemand echt ge baat. Dat is in zekere zin zelfs niet coöpera tief. Misschien is het daarom goed ons nu duch tig te bezinnen op de vraag: van wie zijn de reserves, waarvoor is het vermogen be stemd? Wie een coöperatie als de Rabobank analyseert, zal mijns inziens tot de conclusie moeten komen, dat de reserves van 'nie mand met name'zijn. Noch de leden, noch de cliënten, noch anderen, bijv. de werkne mers, kunnen er aanspraak op maken. De winst over een jaar is ook onmogelijk aan de activiteiten van een bepaalde groep toe te rekenen. De gevolgtrekking daaruit is dat het vermogen toebehoort aan de coöperatie ve Rabobank als zodanig. Echter juist daar door heeft dat vermogen we! een zeer be paalde bestemming. In de allereerste en bij na ook laatste plaats: het veilig stellen van de soliditeit. Mocht er echter op een gegeven ogenblik 'boven de norm'enig overschot uit de jaarlijkse netto winst zijn, dan kan daar aan door de organisatie zelf via democrati sche leden-besluitvorming een bestemming worden gegeven. Deze visie biedt ons ruimte. We kunnen in democratisch overleg door de hele organisa tie heen bepalen hoe we het beste en het meest efficiënt een 'overschotbedrag' kun nen aanwenden. In principe kunnen daarbij de verschillende, overigens heterogeen sa mengestelde, groepen van onze betrokke nen in aanmerking komen. Natuurlijk de le den, maar ook de cliënten en andere nauw bij ons bankbedrijf betrokkenen. Ook is mo gelijk om, al dan niet uitsluitend, te kijken naar de hedendaagse knelpunten in het bedrijfsleven, zo men wil het maatschappe lijk leven. Het ligt geheel in de lijn van de oorspronkelijke bedoeling van de coöpera tieve banken om in moeilijke omstandighe den een rol te spelen. Als je dat overweegt, is er voor het 'overschot' uit de winst tegen woordig zeker een heel nuttig emplooi te vinden. We hoeven heus geen Sinterklaas te gaan spelen kunnen we niet, en mogen en willen we ook niet) om toch, bijv. in de ge zonde, risicodragende sfeer, voor het be drijfsleven bepaalde stimulerende financiële regelingen te treffen. Het is maar een idee. We hebben in die richting ook vroeger al va ker wat gedaan. Ik meen, dat dit ook de goede coöperatieve methode zou kunnen zijn. Vooral ook omdat je zowel landelijk als regionaal daarmee wat kunt doen. De plaatselijke banken kunnen er bij worden betrokken. Voordeel is in ieder geval, dat we niet een 'versnipperendebe nadering krijgen, maar coöperatief, dat wil zeggen gezamenlijk achter een doel staan: het opheffen van bepaalde knelpunten, die we in ons normale bankbedrijf moeilijk aan kunnen pakken. Dat komt indirect zeker ook aan onze eigen 'groepenten goede. Want ieder lid, iedere cliënt, iedere werknemer zal het toejuichen, wanneer 'zijn' Rabobank een extra steentje zou bijdragen om de maat schappelijke problemen te verminderen en de bedrijvigheid te bevorderen. Misschien pakt het heel anders uit, dan hier aangegeven. Wij zijn er nog niet mee klaar. Zie dit stuk a/s een openbare bijdrage aan ons beraad. Alleen dit: het is opmerkelijk, dat we er mee bezig zijn. Dat is het echte coöperatieve vertaalwerk, anno 1983/841 Lastig? Ja, maar ook een lastigheid, waar we blij om zijn, want het bereiken van de eigen vermogensnorm is geen geringe pres tatie geweest. JRH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 5