Effecten
Risico's
Alternatieven
zetten. Hiervoor zal zelfs een extra vermin
dering van de ambtenarensalarissen wor
den gevraagd.
Voor de korte termijn, dus voor 1 984, mo
gen van het voorgestelde beleid geen
zichtbare effecten in positieve richting op
de werkloosheid worden verwacht. Zelfs
zien we in het begrotingsjaar de werkgele
genheid in de overheidssector met 1,5%
afnemen, een nieuwe situatie derhalve. Im
mers, tot nu toe was het nog zo, dat de
werkgelegenheidsgroei in de collectieve
sector nog positief was, maar thans wordt
ook dat niet meer gehaald. Ik vraag mij dan
ook af of deze nieuwe ontwikkeling door
de ambtenarenbonden wordt toegestaan
en of een beleid dat in de collectieve sector
zeer sterk steunt op reële loonsverlaging
aanvaard wordt zonder 'behoud van ar
beidsplaatsen' in die sector. Het zal erg
moeilijk zijn duidelijk te maken dat deze te
ruggang in werkgelegenheid in de collec
tieve sector de voorgestelde inkomensma
tiging rechtvaardigt. Een effect van het
voorgenomen beleid is voorts dat de inves
teringen in de overheidssector blijven
voortgaan met dalen. Natuurlijk is het dui
delijk dat in de scholenbouw weinig rek
meer zit, maar er zijn nog wel wat infra
structurele investeringen die thans niet
worden afgewerkt of aangepakt en die ook
van betekenis zijn voor het soepeler func
tioneren van de economie en het bedrijfs
leven. De ommekeer die in de particuliere
sector wordt nagestreefd minder con
sumptie en meer investeringen - komt in
de overheidssector niet aan de orde. Dat
lijkt mij een te lichtzinnige stap die in deze
begroting wordt gezet.
Zowel het netto als het bruto nationaal pro-
dukt gaan volgens de rekensommen van
regering en Centraal Planbureau in 1984
met 1 omhoog. Dat is in elk geval een
lichtpuntje, hoewel zeer zwak. Er hoeft im
mers niet zoveel tegen te vallen in de ont
wikkeling van de buitenlandse bestedin
gen - en dus onze export - om deze zeer
beperkte economische groei weer teniet te
doen. Voor een groot deel steunt dit cijfer
immers op de ontwikkeling van de totale
effectieve vraag, want knelpunten of capa-
citeitsgrenzen zijn in onze economie nog
lang niet zichtbaar. Op de voorlaatste blad
zijde van de Macro Economische Verken
ning 1984 constateert het Centraal Plan
bureau namelijk dat 'de monetaire ontwik
kelingen de onderbesteding weerspiege
len die de nationale economie nu al gerui
me tijd kenmerkt' (blz. 107). Veel zal
derhalve afhangen van de ontwikkeling
van de wereldhandel én de vraag of het Ne
derlandse bedrijfsleven voldoende moge
lijkheden ziet om aan te sluiten bij deze in
ternationale opleving via eigen export. Eer
lijk gezegd ben ik daar niet zo gerust op,
ondanks de overcapaciteit, de zich gunstig
ontwikkelende kostenverhoudingen en de
verbeterende concurrentiepositie.
Aan elk economisch beleid kleven risico's
en die dienen vaak genomen te worden.
Hoe staat het met dit beleid? Al meermalen
heb ik in het voorgaande de nadruk gelegd
op de zeer grote invloed die de buitenland
se ontwikkeling heeft op de doorvoerbaar-
heid en dus de uitkomsten van het beleid.
Maar er zijn ook risico's en onzekerheden
van binnenlandse oorsprong. Allereerst is
daar de vraag of de verlaging van de
vennootschapsbelasting wel omvangrijk
genoeg is om het bedrijfsleven voldoende
cash-flow te doen genereren die tot de
beoogde investeringen in het binnenland
leiden. De tariefsverlaging van 48 naar
43% vennootschapsbelasting heeft in
1984 immers nog nauwelijks effect op de
eigen middelen van de ondernemingen. Er
zit hier een grote vertraging tussen deze
tariefsreductie en het merkbaar worden
van de effecten in de bedrijven. Verder is in
het recente verleden duidelijk geconsta
teerd dat de Nederlandse gezinnen en be
drijven een voorkeur aan de dag hebben
gelegd voor investering of belegging van
financiële middelen in het buitenland. De
ze onzekerheden gelden ook voor het vol
gend jaar en daarom is een nauwgezette
en snelle rapportage aan de regering een
eerste voorwaarde om dit voorgenomen
beleid in 1984 te kunnen volhouden.
Een risico van andere aard ligt in de 'ge
scheiden' behandeling van de inkomens
ontwikkeling van ambtenaren en trend
volgers aan de ene kant en de werknemers
uit het particuliere bedrijfsleven aan de an
dere kant. De relatieve inkomensdaling van
de eerste groep is niet onaanzienlijk groter
dan die van de tweede groepering. Natuur
lijk kan de overheid proberen een eigen
loonbeleid voor haar ambtenaren te voe
ren, maar nu daar op korte termijn voor de
werkgelegenheid in beide sectoren niets
in positieve zin van te merken zal zijn, zou
deze differentiatie in arbeidsvoorwaarden
weieens een aardig breekpunt kunnen op
leveren. Hier neemt het kabinet Lubbers
wel een erg groot voorschot op de nog on
bekende wissel.
Vergelijkbaar met deze problematiek is
ook de verlaging van de sociale uitkeringen
en de invoering per 1 juli 1984 van ver
laagde uikeringspercentages voor WW-en
WAO-gerechtigden tot 70%. Het lijkt mij
zeer onzeker of vooral de zogenaamde
stelselwijziging wel op die datum kan wor
den doorgevoerd. En juist omdat het hier
om de kwantitatief belangrijkste bezuini
gingspost gaat - namelijk één derde deel
van de 10,5 miljard gulden - komen de ri
sico's wel erg zwaar te liggen.
Ondanks het gegeven dat de werkloosheid
in 1984 zal blijven toenemen tot gemid
deld 900 000 personen en ondanks de
inkomensoffers die worden gevraagd, lijkt
een echt alternatief beleid dat ook tot duur
zaam herstel van onze economie leidt mij
zeer moeilijk aanwijsbaar. De noodzaak
van de overgang van een consumptie-eco
nomie naar een investeringseconomie
wordt door zeer weinigen betwijfeld. Zeker
wanneer werkgelegenheid nog een be
langrijke doelstelling blijft - en dat wil ik
aannemen - is een verhoging van de bin
nenlandse investeringsbedrijvigheid een
noodzakelijke voorwaarde. Daarom zullen
alternatieven vooral moeten worden ge
zocht in het meer aanvaardbaar maken van
dit herstructurerings- en verschuivingsbe-
leid. In dit verband zou een andere verde
ling van inkomensmatiging over de consu
menten wellicht meer perspectief bieden.
Voor de werknemers in de marktsector
zouden extra 'reducties' in de vorm van
investeringsloon of spaarloon kunnen wor
den bekeken. Ook op deze manier komt
een grotere beperking van het vrij besteed
baar loon tot stand, zodat de consumptie
niet wordt opgejaagd ten koste van de in
vesteringen. Wel zouden aldus de inko
mens die afhankelijk zijn van de collectieve
sector iets minder behoeven te dalen om
toch dezelfde consumptiebeperking te be
werkstelligen. Bovendien kan op die wijze
de stimulering van de bedrijfsinvesterin
gen worden versterkt, omdat de financiële
middelen daarvoor iets ruimer worden. Af
hankelijk van de uitkomsten ten aanzien
van de groei van het nationaal inkomen,
die namelijk hoger uit zou kunnen vallen in
dien de investeringen meer toenemen en
de reactie op de wereldhandel in de vorm
van meer uitvoer zich manifesteert, zal het
financieringstekort van de overheid relatief
op hetzelfde peil kunnen blijven als thans
wordt verwacht met de huidige maatrege
len. Meer groei gaat immers gepaard met
meer belastingsontvangsten, meer socia
le premies en minder sociale uitkeringen.
Een tweede marginale wijziging zou kun
nen liggen in een minder sterke daling van
de overheidsinvesteringen. De daling die
nu voorzien wordt op 4% (volume) zou
wellicht gehalveerd kunnen worden door
meer te doen aan infrastructurele investe
ringen, zoals het oplossen van knelpunten
in belangrijke wegverbindingen. De finan
ciële ruimte hiervoor zou gezocht kunnen
worden in een eventuele verdere aantas
ting van de materiële overheidsconsump
tie. De complementariteit die er op ver
schillende gebieden bestaat tussen over
heidsinvesteringen en bedrijfsinvesterin
gen zou hier duidelijk opgespoord moeten
worden.
Ten slotte zou ook kunnen worden overwo
gen die algemene lastenverlichting ten be
hoeve van het bedrijfsleven iets meer te
specificeren. Juist nu er alles aan gelegen
is dat de opbloeiende wereldhandel de Ne
derlandse export kan aanzwengelen, zou
de regering voor de sectoren waarop de
internationale vraag zich richt meer knel-
puntverwijderende maatregelen in petto
moeten hebben dan thans aanwezig zijn.
Er wordt in de Miljoenennota een aantal
van deze knelpunten genoemd, maar toch