De 'no-nonsense'-tijd want we willen niet blindelings overgele verd zijn aan een situatie, maar we willen juist kunnen kiezen. Kiezen wil zeggen actief invloed uitoefenen op de situatie. In een organisatie zijn drie niveaus te onderscheiden waarin mede werkers de mogelijkheid willen hebben om te kunnen kiezen. Deze drie niveaus zijn: de eigen persoonlijke arbeidssituatie de structuur van beheersing en bestu ring de organisatiedoelstelling. Op elk van deze drie niveaus kunnen slui merende mogelijkheden worden gewerkt. Laten we elk niveau eens bezien. De eigen persoonlijke arbeidssituatie In de eigen persoonlijke arbeidssituatie gaat het om maken, denken, oplossen en creëren. Hoe actiever we met ons werk ver bonden zijn des te meer bereiken we en des te voldaner zijn we. Actieve verbon denheid met ons werk is sterk afhankelijk van de mate van geprogrammeerdheid van het werk. Hoe sterker we in onze hande lingsvrijheid beperkt worden, des te moei lijker is het om ons er mee verbonden te voelen. Hoe meer keuzevrijheden er in de taakuitvoering zijn, des te groter is de be trokkenheid. Het gaat daarbij om zaken als tempobepaling, kiezen van de werkaan- pak, mogelijkheden om initiatieven te ne men, bepaling van de volgorde van de ta ken, contacten met anderen en het dragen van verantwoordelijkheden. Kortom de inbreng van prestaties stijgt met de autonomie en participatiegraad. Een en ander heeft wel gevolgen voor de relatie leider-geleide. Hierover handelt het navolgende. De structuur van beheersing en bestu ring Ook de structuur van beheersing en bestu ring moet erop gericht zijn het potentieel van de medewerkers op te voeren en in te zetten ter bereiking van ambitieuze doelen. (Dit lijkt 'rechts', maar zal het niet blijken te zijn.) Dit functionele denkbeeld bevat zowel een ideële dimensie als een efficiency dimen sie. We beschouwen de organisatie name lijk als een collectief project (co-opereren). Medewerkers die door de wijze van beheer fantasie en creativitiet kunnen ontwikke len, bevorderen zowel hun persoonlijk heidsontwikkeling als de efficiency. Daar voor moet het beheer zodanig ingericht zijn dat: de medewerkers zich actief verbonden weten met de waarden en normen van zijn organisatie. Het kunnen inbrengen van voorstellen is daarvoor essentieel (werk overleg, functionele vertegenwoordiging, autonome werkverbanden); de medewerker niet blindelings aan enorme constellaties is overgeleverd. Het kunnen meebepalen of meebeslissen is eveneens essentieel (decentralisatie, so ciaal kleinschalig); de medewerker inzicht heeft (werkover leg, projectverbanden, informatie, scho ling, situationele opleidingen). Medewerkers die inzicht hebben, die zich actief verbonden voelen en die mee kun nen bepalen, garanderen een opvoeren van het potentieel aan middelen ter bereiking van ambtieuze doelen. In de 'no-nonsense'-aanpak betekent dit dat deelplannen in bredere kring worden doorgesproken, dat na toelichting en raad pleging uitleg wordt gegeven van geno men beslissingen. Hoewel het vaak gaat om beperkte keuzemogelijkheden groeit de motivatie. Kortom de structuur van be heersing en besturing moet personeelsge- richt zijn, ook in een 'no-nonsense'-tijd, want dan kunnen nieuwe haalbare alterna tieven verwacht worden (i.p.v. verfijnde af weerreacties, informatieblokkades en on voorspelbare reacties). De organisatie-doelstelling Ook de organisatiedoelstelling moet in beginsel verbreed en gewijzigd kunnen worden, om het hoofd te bieden aan inter ne en externe veranderingen. In het tweede artikel over de coöperatieve organisatievorm zal daar nader op worden ingegaan. Thans kan al wel gesteld worden dat medewerkers in een organisatie daar toe een aantal kanalen moeten hebben, waaraan een aantal eisen gesteld moeten worden, te weten: openbaarheid van de totale organisatie situatie (informeren); informatie-inbreng uit de personeelsge- ledingen (horen); platform om belangen voor te staan; een beperkte en duidelijk omlijnde taak; overlegsfeer. Kanalen waarin de ruimte is om de organi satiedoelstelling te verdiepen, te wijzigen of te verbreden, kunnen vele namen heb ben. Maar aan bovengenoemde eisen moet minstens voldaan zijn. Uiteraard moet dan al verregaand gerealiseerd zijn, wat eerder gesteld is over de autonomie in de eigen werksituatie en over de structuur van interne besturing. Ten slotte moeten er ook bepaalde voor waarden vervuld zijn bij de tegenspelers (bijv. de kapitaalsvertegenwoordigers in een BV) of de leden-vertegenwoordigers (in een coöperatie). Daarover later. In de 'no-nonsense'-tijd komt het nog wel eens voor dat de organisatiedoelstellin- gen wijzigingen behoeven. Het overlevingsdenken betekent namelijk vaak dat ontdekt wordt, dat de strategi sche positie van de organisatie veranderd is. Zo blijkt bijvoorbeeld de markt verza digd, is schaalvergroting essentieel, veran dert overheidsinvloed door milieuwetge ving, is een groot aantal concurrenten verdwenen, is er een fundamentele weten schappelijke doorbraak (chip), is de stijl van samenwerken veranderd van hiërar chisch naar participatief, of is de economi sche groei laag geworden. Anders gezegd onze samenleving gaat over van het hoog- industriële naar het postindustriële tijd- perk. Veel organisaties zullen daarom hun organisatiedoelstelling moeten aanpassen (of moeten verdwijnen). Het wijzigen van organisatiedoelstellingen vraagt om het wekken van de gemeen schappelijke potenties daartoe. In het voorgaande is daarvoor een aantal uitgangspunten neergelegd. Daarbij is vooral de aandacht op de medewerkers gericht geweest. In een tweede artikel zal ingegaan worden op de karakteristieke aspecten van de le den en de coöperatieve organisatievorm.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 34