at ons bezighoudt
D e Postbank-brief
Wob
Postbank alleen het rendabel voortbestaan
daarvan de gevolgen zal voelen. Wij den
ken hieraan de zeer grote bedragen, die wij
in de korte en lange sfeer bij het midden-
en kleinbedrijf hebben uitstaan en ook aan
het zeer beduidende aandeel, dat onze
banken hebben in het betalingsverkeervan
deze bedrijven.
Verkiezingen op komst! (1
De al zes jaar slepende Postbank-kwestie
is in het zoveelste stadium beland. Maar
dan wel een stadium dat nu dichter dan
ooit bij een uiteindelijke regeling lijkt te lig
gen. Na alles wat er zich rond de Postbank
heeft afgespeeld, is dat op zichzelf haast al
een reden tot opluchting. De verdienste
van de betrokken bewindslieden van Fi
nanciën en van Verkeer en Waterstaat is in
ieder geval dat zij in een brief aan de Twee
de Kamer een stukje van het achterste van
hun tong hebben laten zien.
Het doet ons genoegen, dat aan een aantal
bezwaren en wensen, die ook onzerzijds
tegen de vroegere Postbank-conceptie zijn
ingebracht, tegemoetgekomen is. Erkend
wordt dat er voldoende gezonde mededin
ging in ons bankleven heerst en dat voorde
van de PCGD/RPS als motief kan gelden.
Zeer belangrijk is dat de Postbank, die als
zelfstandige structuurvennootschap de
van de PTT af te splitsen RPS en PCGD zal
omvatten, zich 'zo marktconform mogelijk'
zal gedragen. Dit is met name door ons
steeds als voorwaarde voor het accepteren
van de Postbank gesteld.
Ondertussen zijn er onduidelijkheden ge
bleven. De brief laat op belangrijke punten
nog veel aan een nadere uitwerking over.
Hij is dan ook om diverse redenen van ver
schillende zijden met min of meer ge
mengde gevoelens ontvangen. Aan derge
lijke gevoelens kunnen wij ons, ondanks in
stemming met de gehanteerde uitgangs
punten, ook niet geheel onttrekken.
De toekomstige plaats van de Postbank in
ons bankwezen wordt in de brief in grote
lijnen geschetst. Het wordt een 'volwaardi
ge' bank, die evenals de andere banken on
der bedrijfseconomisch toezicht van de
Nederlandsche Bank zal opereren. Er zijn
echter wel enige grenzen aan dat opereren
gesteld. Het zal de Postbank wel toege
staan zijn de dienstverlening uit te breiden
naar de bedrijven, maar door de minister
wordt daarbij 'met name' gedacht aan de
korte zakelijke kredietverlening en aan za
kelijke deposito's. Een 'defensieve' bena
dering, die moet dienen om de continuïteit
met betrekking tot het betalingsverkeer
veilig te stellen, zal daarbij vooropstaan en
de nieuwe kredietactiviteiten zullen 'gelei
delijk' en 'beheersbaar' ontplooid moeten
worden. Ook de bestaande oversolvabili-
teit van de gelddiensten van de PTT mag
geen aanleiding zijn om een ongebreidelde
kredietactiviteit te ontwikkelen. Tevens
achten de bewindslieden het ongewenst,
dat de Postbank zich op branchevreemde
activiteiten gaat richten.
De gebezigde terminologie van de brief is
weinig exact. Het blijft onduidelijk wat pre
cies de reikwijdte van de activiteiten van de
Postbank op de zakelijke kredietmarkt zal
zijn. Hoe moet immers de relatie tussen za
kelijke dienstverlening en betalingsverkeer
worden gezien? Is dat het voor kleine kort
stondige behoeften even debet staan, of
wordt hier aan iets veel groters gedacht?
Ook indien haar terrein beperkt zou blijven
tot de korte kredietverlening en de zakelij
ke deposito's en de Postbank zich juist op
deze terreinen 'breed' zou gaan maken,
voorzien wij dat zeker ook onze organisatie
Er blijven derhalve vraagtekens over de
wijze waarop aan de Postbank concrete in
houd zal worden gegeven. Onzerzijds
achten wij het winst, dat er door de brief op
belangrijke punten wat meer duidelijkheid
is gebracht ten aanzien van de plaats die de
overheidsgelddiensten ten opzichte van de
banken in ons land moeten innemen.
Winst vooral, omdat de brief het einde lijkt
in te luiden van de tersluikse uitbreiding
van het dienstenpakket van de gelddien
sten, waarmee wij en onze collega-banken
nu reeds zovele jaren zijn geconfronteerd.
Inderdaad, het wordt tijd, dat de Postbank
onder dezelfde voorwaarden gaat werken
als de andere banken.
Als alles volgens plan is verlopen, heeft
iedere medewerker van onze organisatie
inmiddels op zijn huisadres een brief ont
vangen over de aanstaande verkiezing van
de eerste CAAR en over de wijze waarop
die zal worden gekozen. Die CAAR moet, al
weer volgens plan, op 1 januari 1 984 gaan
functioneren.
De CAAR is de 'Centrale Adviesraad Ar-
beidsaangelegenheden Rabobankorgani-
satie'. Hij is onze eigen, waardige, versie
van een wettelijke COR, ofte wel een cen
trale ondernemingsraad. Zijn taak wordt
advies (met een uitroeptekenl) uit te bren
gen over 'het sociale beleid in ruime zin'.
Een college van indrukwekkende samen
stelling. De voorzitter van de Raad van Be
heer is er qualitate qua voorzitter van en
naast vijf werkgeversvertegenwoordigers
zullen er 23 werknemersvertegenwoordi
gers in komen. Dit alles en nog wel wat
meer staat in het (voorlopig) opgestelde
reglement, dat inmiddels van de Centrale
Kringvergadering een positief advies heeft
gekregen.
Met de brief is de verkiezingsprocedure in
gezet, voorbereid en begeleid dooreen re
glementaire verkiezingscommissie, be
staande uit drie leden van plaatselijke on
dernemingsraden, één lid namens de niet-
OR-banken en op technisch terrein terzijde
gestaan door een aantal medewerkers van
Rabobank Nederland.
Een omvangrijk werk! Want het is een hele
toer geweest om het verkiezen van de 23
werknemersvertegenwoordigers zo goed
mogelijk naar 'recht en billijkheid' te rege
len. Voor twee van die vertegenwoordigers
was er geen probleem. Die worden aange
wezen door de ondernemingsraad van
Rabobank Nederland. Bij de overige 21 lag
het moeilijker. Om het goed te doen, moes
ten er immers vertegenwoordigers komen
zowel van banken mét een ondernemings
raad als van banken zonder zo'n raad. Ver
der was een landelijke spreiding gewenst.
Onze eigen regio's bieden daarvoor een
goed aanknopingspunt, maar gezien de
getalsmatige personeelsverhoudingen
binnen de regio's bleek het nodig dat drie
van die regio's telkens drie CAAR-leden
aanwijzen en de overige zes regio's telkens
twee.
De verkiezingen zijn landelijk, maar dan
wel volgens een 'getrapt' stelsel. Ont
daan van dit electorale jargon, betekent dit
dat in iedere regio een regiocommissie van
zes leden wordt gekozen. Verkiezingsda
tum is 21 oktober! Elke regiocommissie
zal daarna uit haar midden 2 dan wel 3
CAAR-leden benoemen. Dat zal op of om
streeks 1 december moeten gebeuren.
Voor de regiocommissie kunnen vanaf 1