snel, dat er grote verschillen tussen de orga nisatorische structuren van al die coöpera ties voorkomen. Het is moeilijk, schrijft het rapport, van een Europese coöperatieve be weging te spreken. Maar de commissie hoopt toch - daar zijn het politici voor! -dat binnen de coöperaties 'geleidelijk een eens luidende mening op communautair niveau bij alle vraagstukken van gemeenschappe lijk belang zal kunnen worden bereikt'. Akkoord, met de nadruk op het gelei delijke en het gemeenschappelijke. Een overijlde, de nuanceringen in structuur en opzet wegvagende bundeling van alles wat zich in Europa coöperatief acht te zijn, zou brokken kunnen geven. Dat zou in wezen ook een niet-coöperatieve metho de zijn. Maar een heleboel gemeenschappe lijks is er zeker. Op dat terrein kan gezamen lijk in EG verband en niet minder ook op na tionaal niveau wat gedaan worden. Vooral nu met de woorden van het Mihr-rapport 'het besef is doorgedrongen, dat coöperatie ve ondernemingen in economisch opzicht een speciale rol kunnen spelenEen besef dat, gekoppeld aan de aard van de coöpera ties ook best in wettelijke regelingen mag worden vertaald. Zelfs in Nederland merken we nog geregeld dat de wetgever te weinig rekening houdt met de eigen aard van de coöperatie. Denk maar aan de Wet op de Ondernemingsraden. En wie ermee bekend is, dat in ons land de werknemers-produk- tiecoöperaties moeilijk in het patroon van sociale voorzieningen te passen waren, zal dit steuntje van het Mihr-rapport ook wel kom zijn. Het rapport besteedt trouwens be hoorlijke aandacht aan die werknemers- produktiecoöperaties, zij komen vooral in landen als Frankrijk en Italië voor. In deze tijd van werkloosheid worden ze hoog (te hoog?) ingeschat als een middel om nieuwe bedrijven op te zetten en vooral om bedrij ven die het niet meer kunnen redden, aan de gang te houden. Met het 'begrip coöperatie' en 'het wezen' daarvan is ook het rapport niet helemaal rondgekomen. Het bekent eerlijk, dat het ge ven van één definitie van alle coöperaties waarschijnlijk tot mislukking is gedoemd. Daar hoeven we o.i. ook niet om te treuren. Het coöpereren is immers veel meer dan een theorie; het is 'een belangrijk fenomeen in de maatschappelijke werkelijkheid'. Door haar realiteit is de coöperatie van onderop in Straatsburg terecht gekomen en daarin ligt ook haar bonte verscheidenheid verankerd. Wie naar die verscheidenheid kijkt valt ech ter wel het gemeenschappelijke op. Alle coöperatieve ondernemingen beschouwen zich, zoals het rapport het formuleert, als een economische vereniging van personen, die aan hun activiteiten dezelfde beginselen ten grondslag leggen. En dat zijn: gelijke rechten van de leden, democratische leiding en controle, solidariteit. Anders gezegd: 'De coöperatie is een ondernemingsvorm waar aan het gezonde idee van onderlinge hulp verlening ten grondslag ligt. Dat idee heeft volgens het Parlement tot op de dag van vandaag niets aan actualiteit ver loren. Integendeel, het maakt een nieuwe opleving door. Het doet goed zulke uitspraken te le zen. Ze geven aan het coöpereren een elan, dat overal en altijd onmis baar is. Elke coöperator vindt er iets van zijn diepere motivatie in terug. Gelukkig, maar niet verwonderlijk, dat deze elementen in deze tijd ook op Europees niveau als zeer aantrekkelijk worden ervaren. Anderzijds zijn wij blij dat die elementen niet tot een politiek dogma verheven zijn. Voor de coöperatieve ondernemingsvorm zou het allerminst wenselijk zijn, als deze een verpolitiekt stempel opgedrukt zou krij gen. Immers, dan kun je op een gegeven ogenblik zelfs in een toch wel heel vreemde 'Griekse toestand' terecht komen, waarover collega Lageweg elders in dit nummer het een en ander vertelt. Straatsburg heeft zich gelukkig niet in deze richting laten verleiden. Het is met beide be nen op de nuchtere grond gebleven. Als men over was gegaan tot het instellen van een Europees fonds ter ontwikkeling van coöperatieve organisaties, dan zou dit heel gemakkelijk de coöperatie in een bepaald politiek-maatschappelijk licht hebben kun nen plaatsen. Bepaalde parlementariërs suggereerden weliswaar zo 'n fonds, maar een meerderheid van het Parlement had er bedenkingen tegen. Het is o.i. terecht dat we deze suggestie ook niet terugvinden in de door het Parlement aangenomen resolutie. Gezonde coöperaties kweek je niet in kas sen, ze komen op in de volle grond en wor den sterk in de buitenlucht. Dat is een goede vuistregel voor de praktijk, al zijn natuurlijk uitzonderingen mogelijk. Nuchterheid spreekt ook uit een andere ver andering. Het rapport-Mihr handelde over de 'coöperatieve beweging', en dat woord 'beweging' stond ook boven haar ontwerp resolutie. Het is o.i. verstandig geweest, dat het Parlement dit bij amendement zoda nig veranderd heeft, dat de definitieve reso lutie eenvoudig betrekking heeft op coöpe ratieve ondernemingen. Natuurlijk, daar kan een coöperatieve beweging achter zit ten, zondef beweging komt niets van de grond, maar in het parlementaire kader hoeft een (politieke) keuze voor de beweging niet aan de orde te zijn. In de aangenomen resolutie kunnen wij ons goed vinden. Het belangrijk ste is wel, dat zij het maatschappelijk belang van de coöperatieve ondernemings vorm zeer uitdrukkelijk onderkent en dat ze pleit voor meer belangstelling voor deze vorm, met name van de kant van de instel lingen van de Europese Gemeenschap. Wij zijn het er mee eens dat deze onderne mingsvorm stimulering verdient en ook dat dat moet gebeuren op zodanige wijze 'dat een gezonde en eerlijke concurrentie niet in gevaar wordt gebracht'. Kijk, je kunt de coöperatie natuurlijk in ver gelijking tot particuliere en overheidsonder- nemingen een alternatieve vorm of moge lijkheid noemen. Zo'n uitspraak kan echter in het spraakgebruik iets dubbelzinnigs krij gen. Letterlijk betekent dat alternatieve niet meer of minder, dan dat de coöperatie een legitieme, waardevolle mogelijkheid is naast andere. Dat impliceert ook dat ze zich in wezen en aard van andere vormen onder scheidt. Dit laatste wordt uitdrukkelijk in het rapport-Mihr vastgesteld. In deze opvatting van het alternatieve wordt de keus aan de vrije persoonlijke voorkeur gelaten. Iets an ders wordt het, indien het 'alternatieve' zoals tegenwoordig nog al eens het geval is, de gevoelswaarde krijgt van iets, dat per se in de plaats moet komen van het bestaande en het gevestigde moet verdringen. Wij ge loven niet, dat de coöperatie in die zin als 'iets alternatief-achtigs' naar voren gescho ven moet worden. Dat is ook vroeger wel ge probeerd, maar heeft nooit veel succes ge had. Het leidt tot een onheilzame krampach tigheid tussen de coöperatie en de overige ondernemingsvormen. Daar zit eigenlijk heel weinig coöperatiefs aan. Laat daarom coöpereren een bezigheid blijven, waar de mensen zich toe aangetrokken voelen zon der pressie van buiten. Omdat ze de coöpe ratie een bij hen en bij de tijd passende vorm vinden! Een vorm vooral, waardoor geza menlijk iets tot stand kan worden gebracht, wat men alleen, niet of minder goed kan. Te recht heeft o.i. het parlement dan ook de woorden 'op vrijwilligheid berustende' toe gevoegd in een passage van de resolutie. Coöperatie is zelfwerkzaamheid. Daar ver andert de Europese resolutie niets aan. Maar het is waardevol, dat het resultaat van die zelfwerkzaamheid nu zo duidelijk op Europees niveau erkenning heeft gevonden. Moge dat velen in de Europese landen sti muleren met de coöperatieve aanpak verder te gaan. Zo'n eendje kan een witte zwaan worden in de met een veelheid van vaak fraaie watervogels bevolkte Europese vijver. JBH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 5