kostenkant van het betalingsverkeer aan dacht moeten worden besteed. In dit ver band kunnen we ons ook afvragen, of het gebruik van een privé-rekening in de vorm van betalingsopdrachten op zich zelf staat, dan wel onderdeel uitmaakt van een sa menstel van produkten, die samen het be talingsverkeer vormen. Naast de privé-re- kening horen daar dan tal van andere mo gelijkheden toe, die de banken op dit ge bied voor hun cliënten beschikbaar heb ben. Vanuit die achtergrond is het te verstaan, dat drs. Van Eldik bij de opening van het nieuwe hoofdkantoor van de Rabobank Goes kon constateren, dat het betalings verkeer voor de bank geleidelijk aan tot een nieuw produkt is geworden. Een produkt met eigen vormen, zoals bijv. spoedop drachten en automatische overboekingen. Maar vooral een produkt, dat mogelijkhe den zal openen om op nieuwe terreinen dienstverlenend werkzaam te worden. Van Eldik acht het zeer denkbaar, dat de administraties van cliënten steeds beter gevoed gaan worden uit de informatie, die aan het betalingsverkeer wordt ontleend. De bank zal die kunnen leveren. Zij zal als het ware voor de cliënt een extrawaarde aan de betalingsafwikkeling kunnen toe voegen, door informatie te verschaffen, die door de cliënt gewaardeerd wordt. Inder daad, op die wijze wordt het betalingsver keer voor een bank een apart, cliëntge richt produkt. Dat betekent een betere dienstverlening. Deze brengt weliswaar kosten met zich mee, met name voor het gebruik van appa ratuur. Maar als de dienst de cliënt in kwa litatief opzicht bevalt, zal hij daarvoor als prijs een vergoeding willen betalen. Voor deze dienstverlening zal dan ook een ande re vergoedingenstructuur dan er nu is no dig zijn. 'Het moet,' aldus Van Eldik, 'een structuur worden, waarin het betalingsver keer als produkt zijn eigen kosten krijgt toegerekend. Tot dusver wordt de kosten- last van het betalingsverkeer ten onrechte te veel afgewenteld op de rente voor het le nen of het sparen.' Vervolg op pagina 6 Brussel, Straatsburg. Plaatsen, waar ik niet alleen persoonlijk goede herinneringen aan be waar, maar die ook van grote betekenis zijn voor de evolutie van Europa. Helaas leest u maar betrekkelijk weinig positieve berichten over de ontwikkeling van de EG. Al te zeer wordt de nadruk gelegd op de moeilijkheden, te weinig op wat tot stand wordt (en is) gebracht. Met veel genoegen kan ik u dan ook berichten dat op 12 april jl. enkele gebeurtenissen in Straatsburg hebben plaatsgevonden, die van betekenis kunnen worden voor de ontwikkeling van de coöperaties in Europa (zie ook elders in dit blad). Rond die datum werd namelijk een rapport van het Europese Parlementslid Mihr besproken over 'de coöperatieve ondernemin gen in de landen van de EG'. Naar aanleiding hiervan hebben de op Europees niveau verte genwoordigde coöperatieve groeperingen een persconferentie gehouden, waarvoor men mij als woordvoerder van de zeven organisaties had aangewezen. Aansluitend werd een ont vangst gegeven voor de leden van het Parlement. Ik kan niet anders zeggen dan dat beide evenementen buitengewoon positief zijn verlopen. Ondanks de vele verschillen die de coöperaties in de verschillende landen hebben en de soms tegenstrijdige belangen, die zij in verschillende sectoren hebben, zijn wij er in geslaagd de coöperaties met één gezicht op Europees niveau te presenteren. Dat was ook nodig. Het is opvallend hoe weinig men weet omtrent de coöperatieve ondernemingsvorm en hoe vaak coöperaties worden verward met andere organisatievormen. Bovendien loopt de sociale en politieke gerichtheid van coöperaties in de verschillende lan den sterk uiteen. Door de behandeling van het 'Rapport-Mihr'in het Europese Parlement, waarvan de voorbe reidende studie en discussies zo 'n twee jaren in beslag hebben genomen, is er voor de eerste keer op Europees politiek niveau de schijnwerper gezet op de problemen en mogelijkheden van de coöperatieve ondernemingsvorm in het Europese kader. Niet alleen is nu bereikt dat de coöperaties meer in de aandacht zijn komen te staan, ook hebben de verschillende op Europees niveau vertegenwoordigde coöperatieve groeperingen elkaar wat beter leren ken nen. Dit zal er toe kunnen leiden dat in de toekomst regelmatiger gemeenschappelijk zal kun nen worden opgetreden, zonder dat de sectoriële belangen, zoals de belangen van de coöpe ratieve banken als zodanig, in het gedrang zullen komen. In dit verband kan worden gedacht aan het gezamenlijk overleggen met de Europese Com missie en haar Diensten over economische en sociale problemen, regiopolitiek en ontwikke lingshulp. De coöperatie is op Europees niveau (her)ontdekt. Nu is het aan ons om deze belangstelling warm te houden en uit te bouwen. Niet als doel op zichzelf, maar als steun voor het verwer ven of het behouden van de plaats die coöperaties in de Europese volkshuishouding toekomt. Ir. P. J. Lardinois.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 3