operatieve ondernemingsvorm Maatschappijvisie Actievere rol overheid Griekenland gedacht? Dat is - hoe vreemd dit wellicht ook klinkt - bepaald niet het geval. Van daar dat het Parlement slechts een aantal algemene aanbevelingen heeft gedaan. Vele specifieke aspecten van de coöperatie zijn in de resolutie buiten beschouwing ge bleven. Aspecten, waarover zowel door de politieke partijen, als ook door de verschil lende coöperatieve organisaties zeer ver schillend wordt gedacht. Aan de verschillen ligt in feite een onder scheid in maatschappijvisie ten grondslag. Waar enerzijds coöperaties worden be schouwd als vrijwillige organisaties van zelfhulp - die zich op eigen kracht in de concurrentie moeten bewijzen - worden coöperaties anderzijds gezien als instru menten (bijvoorbeeld van de overheid of van bepaalde politieke partijen) om de so ciale en economische positie van achter- gestelden te verbeteren. Een soort tussen vorm van deze benaderingen is de zoge naamde 'Gemeinwirtschaft', een onderne ming ten algemene nutte, die vooral in Duitsland, maar ook in Frankrijk (onder de naam 'économie sociale') voorkomt. Eerstgenoemde interpretatie brengt met zich mee dat men de overheid een betrek kelijk neutrale houding ten opzichte van coöperaties toedenkt, in die zin dat ze zich van bovenaf niet teveel met de coöperatie ve onderneming moet bemoeien. De taak van de overheid in deze gedach- tengang is er vooral één van het scheppen van de juiste voorwaarden, respectievelijk van het wegnemen van algemene barrières voor de ontwikkeling van coöperaties. Maar de overheid heeft in die visie geen eerste verantwoordelijkheid voor het op richten van coöperaties en is ook geen subsidie-instantie waarop coöperaties een deel van hun concurrentiekracht zouden kunnen baseren. Het bevoordelen van coö peraties boven andere ondernemingsvor men - waardoor concurrentievervalsing zou ontstaan - wordt nadrukkelijk afgewe zen. Deze benadering werd in het Europees Parlement vooral verwoord door de liberale en democratische fractie, alsmede door de christen democratische parlementariërs (de Europese Volkspartij). Met iets minder natuurlijke sympathie voor de coöperatieve ondernemingsvorm zitten ook de Europese democraten (de Britse conservatieven) op deze lijn. In West-Euro pa zijn de coöperaties, die op deze leest zijn geschoeid, vooral te vinden in de land en tuinbouw, in de kredietverlening en op het terrein van de gezamenlijke inkoop K. H. Mihr. door middenstanders. Vrij algemeen heb ben deze coöperaties relatief sterke markt posities opgebouwd, die in sommige lan den en in bepaalde sectoren oplopen tot 80, 90 en wel 100 procent. In de tweede benadering van coöperatieve samenwerking wordt een meer actieve rol van overheid, politieke partijen en/of vak beweging bepleit. In die gedachtengang passen onder meer initiatieven van de overheid om coöperaties te doen oprich ten. Ook een bepaalde controle op het te voeren beleid door de coöperaties en op het systeem van stemmen is onderdeel van deze visie. Deze opvattingen waren in het Parlement vooral te beluisteren bij de communisti sche en socialistische fractie. Coöperaties die via deze gedachtengang zijn opgezet vindt men vooral in Zuid-Europa (Italië, Frankrijk). Het betreft veelal zogenaamde arbeidersproduktiecoöperaties, terwijl ook een aantal verbruiks- of consumentencoö peraties op deze filosofie gebaseerd zijn. Coöperatief ondernemen wordt in deze kringen vaak als een soort 'derde sector' beschouwd, afwijkend van enerzijds het particuliere initiatief en anderzijds het staatsbedrijf. De doelstellingen van deze coöperaties beperken zich veelal niet al leen tot het behartigen van de groepsbe langen, maar strekken zich ook uit tot meer algemeen maatschappelijke doeleinden zoals het streven naar volledige werkgele genheid of een zo goedkoop mogelijke voorziening van voedsel en diensten voor iedereen. Men verwacht dat met behulp van coöpe raties een deel van de huidige economi sche crisis kan worden bestreden. Vooral het element van handhaving en/of uitbrei ding van werkgelegenheid via coöperaties kreeg daarom in het parlementaire debat veel aandacht. De weerslag van deze benadering vindt men in voorzichtige bewoordingen in de resolutie terug, daar waar de Europese Commissie wordt opgeroepen na te gaan hoe de oprichting van arbeidersproduktie coöperaties kan worden vergemakkelijkt. Daarbij wordt ook verwezen naar mogelijk heden om ondernemingen die als kapitaal vennootschap door de crisis in hun be staan worden bedreigd om te zetten in coöperaties. Wellicht zou de onderneming daardoor gemakkelijker een moeilijke pe riode kunnen overbruggen, zo is de ge dachtengang. Een treffende illustratie van deze twee ver schillende benaderingswijzen was de dis cussie tussen een aantal Grieken in het Europees Parlement. Tot aan het aantreden van de socialistische regering van de heer Papandreou waren de coöperaties in Griekenland op vrijwillige basis verenigd in een nationale organisatie onder de naam Paseges. Men werkte met volledig zelfgekozen besturen, zowel op lo kaal niveau als landelijk. Omdat men van een toetreding tot de EG voordelen ver wachtte voor de Griekse boeren en tuin ders, was Paseges dan ook voorstander van het Griekse EG-lidmaatschap. De regeringsovername in 1981 bracht in grijpende veranderingen. De regering vaardigde een nieuwe wet uit, waardoor de coöperaties in Griekenland werden ver plicht bestuursverkiezingen voortaan te la ten plaatsvinden op basis van kandidaten lijsten die door politieke partijen worden opgesteld. De Griekse vertegenwoordigers van de Europese Volkspartij stelden - met anderen - deze handelwijze in felle be-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 15