Uit onze historie
vestiging van boeren en vissers tot een be
langrijk handelscentrum. De ligging aan de
samenvloeiing van Merwede en Linge
maakte haar tot een streekmarktplaats
met veel ruilverkeer. En de ligging aan de
grote aanvoerweg van produkten uit het
Rijnland en het Maasgebied bevorderde de
handel in wijn, wol, hout, koren, zout en ve
le andere zaken.
De Heren van Arkel en ook die van Holland
hebben de handel eveneens bevorderd,
maar eisten ook hun niet gering aandeel in
de vorm van tolheffingen.
Rampen
De stad is meerdere malen door rampen
getroffen. In 1315 heerste er een ontzet
tende hongersnood en in de kerstnacht
van 1 387 verwoestte een brand een groot
deel van de stad. Toch bleven de la
kenhandel, de bierbrouwerij, de korenhan-
del en de visserij op de Merwede bloeien,
zelfs in weerwil van pestepidemieën, die de
stad niet ongemoeid lieten.
Om de reinheid van de stad te bevorderen
werd in 1400 een vuilnisman aangesteld.
De stedelijke verordeningen eisten van de
burgers dat de straten voor hun huizen
schoongemaakt en geëffend moesten
worden. Ook toen al werd een snelheids
beperking voor wagens ingevoerd en werd
'parkeren' in enkele straten verboden!
Voorspoed wekt afgunst. Twisten, moord
en doodslag, strijd tussen poorters, bur
gers en adel, regelrechte oorlogen en lang
durige belegeringen, het was schering en
inslag.
In 1457 waren handel en nijverheid en dus
de gehele stad in ernstig verval. Philips de
Goede moest de stadsregering aansporen
eens wat actiever te worden, 'aengesien
ende gemerct dat dieselve onse stede up
drie scone stromen ende so wail gelegen is
om veelrehande neringen alse brouwerie
ende draperie aldair te bestaen ende te
hebben
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog koos de
stad in 1 572 de zijde van de Prins. Dat ver
hinderde zijn Geuzentroepen overigens
niet de stad flinkte plunderen. Ook werden
er vestingwerken aangelegd. Maar met het
grote, haast internationale belang van de
stad was het toen definitief gedaan.
Tegen het einde van de Franse tijd had
Gorkum, dat het langst in Franse handen
bleef, in de winter van 1813/1814 een
langdurig beleg te doorstaan, waarbij het
grootste deel van de woningen werd ver
woest. Een ellende die wij ons haast niet
kunnen voorstellen.
Toen op instigatie van Koning Willem I een
aantal kanalen werd gegraven, waardoor
delen van ons land onderling goed bereik
baar werden, werd het Zederikkanaal van
Vianen naar Gorinchem gegraven als on
derdeel van de 'Keulse Vaart'. Daardoor
herkreeg de stad zijn plaats als belangrijk
knooppunt van waterwegen en konden
handel en nijverheid zich handhaven en
verder ontwikkelen.
De spoordijk Dordrecht-Gorinchem-Gel-
dermalsen en het Merwedekanaal dat in ja
nuari 1893 gereed kwam, alsmede een
Koninklijk Besluit van 1 899 waarin bepaal
de terreinen niet langer werden be
schouwd als voor onze defensie van be
lang, hebben nieuwe mogelijkheden ge
schapen voor de economische- en indus
triële ontwikkeling van Gorkum.
Wenselijkheid
In deze zich steeds weer verjongende stad
werd op dinsdag 1 2 december 1 911 een
bespreking gehouden in Hotel de Gier. De
vergadering van dertien personen werd
geleid door de heerC. J. B. du Croo. Aanlei
ding was de wenselijkheid volgens ver
schillende personen om binnen deze ge
meente en zo nodig met enkele aangren
zende gemeenten te komen tot de oprich
ting van een Boerenleenbank. Dit alles was
opgekomen na een lezing van de heer Van
den Hurk van de centrale bank te Utrecht
voor de leden van de afdeling 'Gorinchem
en Omstreken' van de Hollandsche Maat
schappij van Landbouw over 'Landbouw-
crediet door middel van Raiffeisen-ban-
ken'.
De aanwezigen zagen de wenselijkheid wel
in en benoemden direct een commissie om
de oprichting voor te bereiden. Deze be
stond uit de heren C. J. B. du Croo,
mr. J. W. van der Poel, C. van Seters, C. van
IJzeren en G. Zwijnenburg. Na een com
missievergadering op 4 maart 1912,
waarop beslist werd over de toelating van
personen die zich daartoe hadden opgege
ven, kon de eerste ledenvergadering wor
den uitgeschreven voor 8 maart 1912 in
Hotel van Andel.
Het voorstel om de kleinste spaarinlage te
bepalen op f 100,- vond geen genade in
de ogen van de heer Zwijnenburg, die van
het juiste standpunt uitging: 'het dient den
leden zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt te
worden en dit wordt niet betracht indien
de minste inlage f 100,- is.'
Andere aanwezigen waren het ermee eens,
maar Van der Poel vond dat er voor kleine
inleggers ter stede voldoende gelegenheid
was, bijvoorbeeld bij de Nutsspaarbank.
Het was onnodig met deze instelling con
currentie aan te gaan meende hij. De heer
De Korver meende dat het toelaten van
kleine spaarders een belangrijke toename
van werk voor de kassier zou betekenen.
Na onderling overleg en gehouden stem
ming werd de kleinste inlage ten slotte be
paald op f 25,-.
Als bestuursleden werden nu gekozen de
heren Du Croo, Van IJzeren, Zwanenburg,
Van der Poel, Johan Kooy en De Korver. De
raad van toezicht bestond uit de heren mr.
V. G. A. Boll, C. van Seters en A. Kooy Jr.
Zowel de stad Gorinchem als de plaatsen
Arkel en Kedichem waren nu in beide colle
ges vertegenwoordigd.
Ten slotte werd de heer A. P. van der Zande
tot kassier benoemd.
Geen kasgeld
Hij kreeg machtiging om te tekenen voor
ontvangst van geïnde bedragen, maar
moest hij nu ook geld voorhanden hebben
om te kunnen voldoen aan aanvragen van
hen die een krediet in lopende rekening
wilden hebben?
De bank die pas haar eerste levensjaar was
ingegaan, had elke cent hard nodig en kon
geen renteverlies lijden door het zelf in kas
houden van geld. Als regel mocht aange
nomen worden dat degene die geld nodig
had dat van te voren wist en dat bekend
kon maken. Zo zou de bank in de gelegen
heid gesteld worden bij de centrale bank
het gewenste bedrag aan te vragen.
'Voorloopig wordt afgezien van het voor
handen hebben bij den Kassier van eenig
bedrag,' aldus de notulen uit die tijd. Het
nemen van een besluit om de minimum-
spaarinlage nog verder te verlagen werd
verdaagd. Korver en Van der Poel bleven
hameren op de nadelen die eraan verbon
den konden zijn vanwege de toenemende
werkzaamheden van de kassier. 'Al moge
de tegenwoordige kassier tegen een zeer
bescheiden honorarium bereid bevonden
zijn al die werkzaamheden te verrichten,
het is aan ernstige twijfel onderhevig of
een eventuele opvolger genoegen zal ne
men om voor het thans gegeven salaris als
kassier werkzaam te zijn. Is hij daarvoor
niet te vinden en zal dus zijn wedde ver
hoogd moeten worden, dan is het zeer de
vraag of de meerdere winst die gemaakt
kan worden niet geheel zal worden geab
sorbeerd door eene hoogere belooning.'
In mei 1913 kwam de minimum-inlage al
weer ter sprake in een bestuursvergade
ring. De voorzitter wilde deze terugbren-