ons land de aansluiting met de buitenland se conjunctuur bleef missen. Dit had tot gevolg dat de economische depressie in Nederland langduriger en dieper was dan in veel andere landen. Aandelen dalen in waarde. De overheid collectieve lastendruk en ruilvoetverliezen. Enkele ontwikkelingen in de jaren dertig - Van inflatie naar deflatie? rentiepositie geplaatst. Daardoor kwam ook in Nederland een neerwaartse spiraal op gang van dalende produktie, werkgele genheid, inkomens, prijzen enz. Het beleid van het in het voorjaar van 1933 geïnstalleerde kabinet-Colijn (foto boven) werd gekenmerkt door: - handhaving van een vaste wisselkoers op basis van de gouden standaard; - streven naar een sluitende overheidsbe groting; - afzijdigheid van de overheid met betrek king tot de gang van zaken in het be drijfsleven. De kloof met het buitenlandse prijs- en kostenpeil moest dus worden overbrugd door binnenlandse aanpassingen, in casu kostenverlaging en bezuinigingen op over heidsuitgaven, en niet via de wisselkoers. Deze politiek had geen succes, waardoor Uit de tabel blijkt onder meer de scherpe volume-inkrimping van de industriële pro duktie en de beperkte aanpassing van de lonen aan de prijsontwikkeling, hetgeen aanvankelijk zelfs reële loonstijging tot ge volg had. Dit veroorzaakte een enorme groei van de werkloosheid met een top van 15% van de totale beroepsbevolking (ter vergelijking: in 1982 10,5%). Uit de tabel blijkt voorts een omvangrijke daling van het reëel nationaal inkomen. De welvaartsdaling kwam door het ontbreken van goede sociale voorzieningen vooral bij werklozen terecht. Het verloop van het ge middelde inkomen per inwoner geeft daar van een indicatie. Mede door het gevoerde overheidsbeleid kon ons land niet of nauwelijks profiteren van het geleidelijke economische herstel in het buitenland sinds 1933. Verbetering trad pas op toen ons land als laatste in 1936 de gouden standaard losliet. Gevaren van deflatie Aan de hand van de beschreven ontwikke lingen kan een aantal belangrijke conse quenties van voortgaande deflatie worden opgesomd. Deflatie kan leiden tot vraaguitval, omdat het vanwege de aanhoudende prijsdaling aantrekkelijk is de bestedingen, voorzover mogelijk, uit te stellen. Aangezien de loon kosten veelal onvoldoende in neerwaartse zin worden aangepast (loonstarheid) kun nen ernstige verstoringen van de prijsver houdingen optreden. De combinatie van dalende prijzen, starre produktiekosten en teruglopende bedrijvigheid is desastreus voor de rentabiliteit van het bedrijfsleven. De investeringen dalen en de inkomens verdeling wordt in hoge mate verstoord. Debiteuren krijgen het moeilijker. Immers, de schulden moeten met guldens worden terugbetaald, die steeds meer waard wor den. Wellicht treedt op grote schaal schuldliquidatie op. derft belastinginkomsten. De beschreven ontwikkelingen tasten ook het bank- en kredietwezen aan. Het geld rolt niet meer. De werkloosheid neemt sterk toe. Dit leidt weer tot inkomensdaling, vraagverminde- ring en prijsdaling. De teruglopende mark ten houden bovendien het gevaar in van protectionistische tendensen, waardoor de wereldhandel verder inkrimpt. Met be hulp van valuta-depreciaties kunnen lan den trachten het kwaad op elkaar af te wentelen, hetgeen eveneens averechts werkt. Uiteindelijk is een omvangrijke alge mene welvaartsdaling het gevolg. Toen en nu Men hoort nogal eens de stelling dat met de huidige bezuinigingen op de overheids uitgaven dezelfde fout wordt gemaakt als in de jaren dertig. Ter beoordeling van die stelling moet de huidige economische si tuatie worden vergeleken met die van toen. Vandaag de dag kan een aantal overeen komsten worden gesignaleerd met de ja ren dertig. Zo is bijvoorbeeld opnieuw sprake van overcapaciteit van het produk- tieapparaat, vraaguitval, bezuinigingen op overheidsuitgaven, in mineur zijnde goe derenmarkten, snel toenemende werk loosheid, teruglopende wereldhandel en grote onzekerheid. Niettemin zijn er ook belangrijke verschillen te constateren. Zo is het overheidsbeleid thans niet meer gericht op begrotingsevenwicht, maar op begrotingstekorten die sporen met spaar overschotten van de particuliere sector. Vervolgens had de overheid in de jaren dertig geen bemoeienis met het bedrijfsle ven, voerde zij geen actief conjunctuurbe leid en trad een daling op van de wereld handel met 25 in 5 jaar, vooral uitgelokt door prijsdaling. Bovendien was de drama tische verslechtering van de concurrentie positie door de sterk overgewaardeerde gulden destijds een cruciale factor voor de economische malaise. In de loop van de ja ren zeventig was deze verslechtering veel beperkter en hing deze in hoge mate sa men met te sterk gestegen loonkosten als gevolg van afwenteling van de gestegen Mede daarom is er nu veel meer reden voor een binnenlands aanpassingsproces en kan men de huidige bezuinigingen op de overheidsuitgaven moeilijk vergelijken met die van het kabinet-Colijn. Bovendien zijn bezuinigingen noodzakelijk vanwege het uit de hand gelopen financie ringstekort en het grote beslag van de col lectieve sector op de economie. Niettemin gaat van het gevoerde beleid een inflatiedempende werking uit. Mocht dit leiden tot een beperkte prijsdaling, dan behoeft dit evenwel nog niet tot grote pro blemen te leiden. Vermoedelijk zal in dat geval geen deflatieverwachting ontstaan. Maar het beeld kan ingrijpend veranderen als de prijsdaling langer duurt of grotere vormen gaat aannemen. Dit zou bijvoor beeld kunnen door ongecontroleerde in ternationale ontwikkelingen als een olie prijsoorlog, het opdrogen van de kapitaal stromen naar de ontwikkelingslanden die dan minder kunnen besteden, of door een scherp toenemend protectionisme. In de jaren dertig was zoals gezegd be paald sprake van een volstrekt gebrek aan internationale samenwerking. Hoewel thans kan worden geconstateerd dat in di verse internationale organen inspanningen tot samenwerking worden geleverd, is de feitelijke coördinatie (drs. Van Bijster- veld gaat daar in het artikel hierna op in) van het nationale beleid in de verschillende landen toch nog verre van voldoende. Ge zien de internationale economische verwe venheid is een dergelijke coördinatie even wel onontbeerlijk, zeker voor een kleine, open economie als de onze en dient deze dan ook snel van de grond te komen. mutaties) 1930 1931 1932 1933 1934 1935 1936 1937 1938 - nationaal inkomen (nominaal) - 4 -12 -10 - 3 - 1 - 2 3 10 2 - nationaal inkomen (reëel) 0-8 0 0-4 0 5 9 0 - prijspeil gezinsconsumptie -6-6 - 7 0 0 - 7 0 0 8 - gemiddeld inkomen per inkomenstrekker -1-2 - 3 - 3 - 1 - 1 - 1 1 2 - idem per inwoner 1 - 5 -14 -15 - 5 - 8 - 7 2 6 - produktievolume industrie 0 -14 - 6 0 6 0 11 15 (niveaus) - werkloosheid (gem. x 1 000) 100 190 310 350 380 430 480 410 370 - idem in totale beroepsbevolking 3 6 10 11 12 14 15 13 1 1 - financieringstekort Rijk NNI) 0 3 3 6 1 2 0 0 1

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 10