Gezinnen sparen maar men ook geconfronteerd worden met on voorziene inkomensdaling als gevolg van bijvoorbeeld werkloosheid. Het zal duidelijk zijn dat de huidige eco nomische recessie het onzekerheids sparen aanwakkert. Samen met het doelsparen vormt dit dus de voornaam ste verklaring voor de toegenomen be hoefte om te sparen. Rente-inkomsten Behalve met de bovenstaande motieven hangen de gestegen gezinsbesparingen ook samen met de toegenomen rente-op brengsten in het totale gezinsinkomen. Be droegen deze in 1 979 nog f 1 0 miljard, in 1981 waren ze reeds f 1 6 miljard. De ren te-inkomsten vallen vooral toe aan de ren dementsspaarders, een groep waarbij ex tra inkomen nauwelijk leidt tot extra con sumptie. Deze inkomsten worden aldus grotendeels weer gespaard. Weliswaar zijn ook de rentelasten toegenomen, maar deze drukken vooral op de jonge gezinnen (hoge hypotheken) bij wie extra lasten niet zozeer leiden tot minder besparingen, maar veeleer tot een verschuiving in de consumptie. Bestemming besparingen Gezinsbesparingen vergroten voor hetzelf de bedrag het gezinsvermogen in de vorm van bezit van onroerend goed, geld, waar depapieren, spaartegoeden, vorderingen op pensioenfondsen en levensverzeke ringsmaatschappijen, sieraden, kunst etc. Deze vermogensactiva zijn deels niet uit eigen vermogen gefinancierd, maar met consumptief en vooral hypothecair krediet. De bestemming van de besparingen over een reeks van jaren blijkt nu uit de mutaties van de vermogensactiva. De netto verstrekking (verstrekkingen mi nus aflossingen) van consumptief en hypo thecair krediet bereikte het maximum in 1978. Daarna ging het snel bergafwaarts. In 1981 werd er zelfs meer consumptief krediet afgelost dan verstrekt. De bespa ringen vertoonden een tegengesteld ver loop. Vooral in 1 981 namen de gezinsbe sparingen fors toe. De besparingen plus het netto verstrekte krediet geven aan met welk bedrag het te beheren gezinsvermo gen toenam. Een aanzienlijk gedeelte van de gezinsbe sparingen vloeide af als premie-afdrachten aan pensioenfondsen, die gezien kunnen worden als vorderingen op deze instellin gen. Tot en met 1980 groeiden de pen sioenpremies gestaag. In 1981 trad onder invloed van de werkgelegenheidsdaling en de minder snelle stijging van het loonpeil een stagnatie op. De premie-afdrachten aan levensverzeke ringsmaatschappijen stegen met gemid deld 8,5 procent in de jaren 1 977/1 981 Ook hier is sprake van opgebouwde finan ciële rechten. Het rekening-courant tegoed van de gezin nen nam in de beschouwde periode steeds minder toe. In 1 981 nam het zelfs met f 1 miljard af. Vermoedelijk hangt dit samen met de gestegen rentevergoeding op spaargelden, waardoor overheveling naar spaarrekeningen aantrekkelijker werd. Het effectenbezit nam in 1 979 af. De ver kopen en aflossingen waren groter dan de aankopen. In de twee daarop volgende ja ren nam het effectenbezit daarentegen fors toe. Het waren met name staatsobli gaties die in toenemende mate aantrek kingskracht uitoefenden op de gezinnen. Volgens een schatting van de Agent van het ministerie van Financiën werd er door Nederlandse particulieren voor de volgen de bedragen in openbare leningen deelge nomen: 1978: f 300 miljoen 1979: f 700 miljoen 1 980: f 1.000 miljoen 1 981f 2.600 miljoen De verplichte registratie bij aankoop en verzilvering heeft de interesse bij het pu bliek voor spaarbewijzen aan toonder dui delijk doen afnemen. Bankbesparingen De ontwikkeling van de spaartegoeden bij het bankwezen (spaarrekeningen en parti culiere termijndeposito's) laat zich moeilij ker verklaren. Behalve dat er enkele verte kenende factoren in het spel zijn, wordt het beeld vertroebeld door de rentebijschrij- ving. Door het stijgen van het spaartegoed, de verschuiving van spaargelden naar ho ger renderende spaarvormen en het mees tentijds gedurende de beschouwde perio de stijgende renteniveau, is de bijgeschre ven rente een steeds groter gedeelte gaan uitmaken van de aanwas van het spaarte goed. Bankbesparingen: Stortingsoverschot Algemene Spaarbanken Rijkspostspaarbank Algemene banken Rabobank Totaal stortingsover schot bijgeschreven rente De uiteenlopende ontwikkeling van het spaaroverschot (stortingen minus terug betalingen) en de totale gezinsbesparin gen hangt onder meer samen met de da ling van het netto verstrekt consumptief en hypothecair krediet. Behalve het con sumptief krediet werd aan het einde van de jaren zeventig ook een deel van het krediet, dat onder hypothecaire voorwaarden werd verstrekt, gebruikt voor consumptie. De consumptie, voorzover betaald uit het lo pende inkomen, was daardoor in feite klei ner en het 'feitelijke' spaaroverschot gro ter. De gezinnen hadden aldus een groter vermogen te beleggen dan de gezinsbe sparingen uit die tijd deden vermoeden. Het spaaroverschot is sindsdien ook ge daald als gevolg van vervanging van de be leggingsvorm 'spaartegoeden' door ande re beleggingen. Spaartegoeden, obligaties en spaarbewijzen aan toonder vormen in hoge mate substituten voor elkaar. Dit houdt in dat een relatief hoger rendement op één van deze beleggingsvormen een verschuiving ten nadele van de andere twee tot gevolg heeft. De toegenomen be langstelling van gezinnen voor staatsobli gaties is daarom voornamelijk ten koste gegaan van de spaartegoeden bij de ban ken en de daaronder begrepen termijnde posito's. De terugval van het spaaroverschot in 1 982 wordt met name gekenmerkt door een daling in de particuliere termijndeposi to's. Door de gedurende het afgelopen jaar sterk gedaalde geldmarktrente heeft deze beleggingsvorm veel van zijn aantrekke lijkheid verloren. Hierdoor werden de alge mene banken en de Rabobank - waar het merendeel der termijndeposito's wordt aangehouden - geconfronteerd met een forse afname van de spaarmiddelenaan- was en bereikte het spaaroverschot bij deze instellingen zelfs een dieptepunt. Daarnaast hebben gezinnen in het afgelo pen jaar waarschijnlijk meer dan voorheen een gedeelte van hun spaartegoed aange wend voor schuldaflossing. Conclusie: de economische malaise heeft de gezinnen aangezet om weer meer te gaan sparen; maar niet bij de banken. 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1.054 859 296 42 455 824 850 597 274 15 16 976 3.214 3.650 3.590 2.504 3.249 - 884 3.743 2.976 2.927 2.464 2.793 420 8.861 8.082 7.087 5.025 6.513 1.336 3.321 3.690 4.143 4.912 5.463 6.212 toename spaartegoed 12.182 11.772 11.230 9.937 1 1.976 7.548

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1983 | | pagina 16