Wob
Wob
Lichte olieprijsdaling
mogelijk en wenselijk
Co mm unica tie kloof
Wat ons bezighoudt
(Vervolg van pagina 3)
deld glastuinbouwbedrijf zal in 1983 ten
opzichte van 1981 een rentevoordeel heb
ben van ruim f 1 2 000,-. Voor de snijbloe
mentelers zal deze lastenvermindering
zelfs gemiddeld circa f 15 000,- bedra
gen. Naast de rentedaling is er, voor met
name de glastuinders, nog een ander licht
punt. Want behalve dat we een zachte win
ter hebben, waardoor belangrijk op ener
giekosten kan worden bespaard als wij be
denken dat daar in het afgelopen jaar ge
middeld circa f 100 000,- door het glas
tuinbouwbedrijf aan werd besteed, lijkt er
namelijk een einde te komen aan de stij
ging van de gasprijs. Zelfs een daling zou
geen fata morgana zijn. Hoe welkom ook
een daling zijn zou, het mag de agrariërs er
niet van weerhouden verder te gaan op de
weg naar energiebesparing.
Het mislukken van de laatste OPEC-confe-
rentie in Genève kan leiden tot een algeme
ne verlaging van de olieprijzen. De grootste
olieproducent ter wereld, de Sovjetunie,
heeft een dergelijke verlaging reeds aan
gekondigd. De meningen omtrent de om
vang van de prijsdaling en de gevolgen
daarvan lopen sterk uiteen. Sommigen zijn
ervan overtuigd dat een belangrijke daling
van de referentieprijs zal plaatsvinden. An
deren daarentegen menen dat een even
tuele prijsdaling slechts beperkt van om
vang zal zijn, omdat binnen de OPEC reeds
sinds anderhalf jaar problemen rond de
produktiequota en prijzen bestaan, terwijl
er ook geen sprake is van een plotseling
fundamenteel veranderde situatie op de
wereldoliemarkt. Daarnaast bestaat ook
verschil van mening over het effect van een
olieprijsdaling op de wereldeconomie,
waarbij de voor- en nadelen nogal verschil
lend worden ingeschat.
Goedkopere olie zal uiteraard stimulerend
werken op de economie, vooral in de
huidige conjuncturele situatie. Door lagere
olierekeningen zou de koopkracht en daar
mee de bestedingsvraag kunnen toene
men. Een olieprijsdaling zal voorts de infla
tie drukken. Het financieringstekort van de
overheid zou bovendien kunnen teruglo
pen, indien door fiscale maatregelen het
effect van de prijsdaling voor ruwe olie op
de consumentenprijs wordt afgeroomd.
Het is dan ook duidelijk dat een prijsdaling
voor industrielanden, zoals Frankrijk,
Duitsland en Japan, die sterk afhankelijk
zijn van de olie-invoer, positieve gevolgen
met zich zal meebrengen. Voor de ontwik
kelingslanden die te kampen hebben met
een hoge olie-importrekening, zal boven
dien de mogelijkheid groter worden om
hun buitenlandse schulden te betalen.
De olie-exporterende landen, of het nu om
OPEC-landen gaat of landen buiten die or
ganisatie, zullen niet of slechts gedeeltelijk
bij een prijsverlaging gebaat zijn. Een prijs
daling zal verder een belangrijk negatief ef
fect hebben op de rentabiliteit van een
aantal na de tweede oliecrisis gestarte
energieprojecten. Hierbij kan gedacht wor
den aan de exploitatie van teerzand, kolen-
vergassingsprojecten en olieboringen in
diepzee.
Voorts brengt een sterke daling van de
olieprijzen ook voor de banken bepaalde ri
sico's met zich mee. Enerzijds omdat een
aantal van hun bedrijfsrelaties omvangrij
ke bedragen heeft geïnvesteerd in projec
ten, waarvan de levensvatbaarheid samen
hangt met een zeker niveau van de ener
gieprijs. Anderzijds omdat sommige olie-
exporterende landen - zoals Mexico, Nige
ria en Venezuela - grotere problemen zul
len ondervinden om hun aanzienlijke bank-
schulden af te lossen. Uiteraard wordt de
'verzwaring' van de schulden van deze
groep landen gedeeltelijk gecompenseerd
door de 'schuldverplichting' van andere
debiteurlanden. Wij verwachten overigens
niet dat het tot een blijvend sterk verlaagd
niveau van de wereldolieprijzen zal komen.
Wel is een lichte olieprijsdaling mogelijk
en wenselijkter stimulering van het econo
misch herstel in de westerse wereld, onder
voorbehoud dat deze prijsdaling op een or
delijke manier plaatsvindt.
Ten slotte de OPEC zelf. Het uiteenvallen
daarvan zou een gevaarlijke politieke situa
tie in het Midden-Oosten kunnen creëren,
welke tot schaarste en prijsschokken op de
oliemarkt in de toekomst zou kunnen lei
den. In dit verband heeft het Internationaal
Energie Agentschap recentelijk nog ge
waarschuwd dat vanaf het midden der
jaren tachtig de wereldoliemarkt naar alle
waarschijnlijkheid weer zal verkrappen.
In ons meinummer van vorig jaar heeft mr.
F. H. Brust, directeur-secretaris van onze
hoofddirectie en tot 28 januari van dit jaar
voorzitter van het VNO in cfe provincie
Utrecht, een beeld geschetst van de toene
mende overheidsbemoeienis met het re
gionale bedrijfsleven. Dit is onder meer het
gevolg van de politiek in ons land om het
sociaal-economische beleid steeds meer
te decentraliseren. In het licht van deze
ontwikkeling pleitte hij in dat artikel en bij
latere gelegenheden, zoals de opening van
het Ondernemershuis in Utrecht, voor een
nauwer contact en betere samenwerking
tussen het lokale bedrijfsleven en de lokale
overheden.
Om 'hard' te maken dat er in de bestaande
relaties tussen beide nogal wat te wensen
overblijft en dat er op zijn minst sprake is
van onbegrip, heeft het VNO-Utrecht daar
een onderzoek naar laten instellen. Dit
werd verricht door de werkgroep massa
communicatie van de Subfaculteit So
ciaal-Culturele Wetenschappen van de
Rijksuniversiteit Utrecht, onder verant
woordelijkheid van prof. dr. A. van der Mei
den, buitengewoon hoogleraar in de leer
der Public Relations. Het onderzoek, ge
daan in de provincie Utrecht, werd in de
vorm van het boekje 'Verkeerd Verbon
den..?' gepubliceerd en aangeboden op
de dag dat mr. Brust de voorzittershamer
van deze provinciale afdeling van het VNO
overdroeg aan drs. J. C. van Ek.
Hoezeer er sprake is van onbegrip, blijkt
(althans voor de provincie Utrecht) wel uit
de genoemde studie. Eén van de meest op
vallende conclusies daaruit is, dat ge
meentebestuurders en hun ambtenaren
veel meer tevreden zijn over hun relaties
met ondernemers dan omgekeerd. Sterker
nogde lokale overheden zijn over zichzelf
en over hun verhouding met de bedrijven in
hun gemeente wel wat al te voldaan.
Een merkwaardige zaak als men bedenkt,
dat uit hetzelfde onderzoek bijvoorbeeld
blijkt, dat maar 40 procent van de onder
vraagde lokale bestuurders vindt, dat bij
hen voldoende inzicht bestaat in de gang
van zaken in het bedrijfsleven en dat nog
eens 40 procent vindt dat dit inzicht er niet
is. Die laatste conclusie wordt overigens
door 60 procent van de ondervraagde on
dernemers gedeeld.
Een andere conclusie is dat ruim de helft
van de lokale overheden vindt, dat onder
nemers onvoldoende begrip hebben voor
de afweging die de overheid moet maken,
terwijl maar één vijfde van de ondernemers
het daar mee eens is, één derde van de on
dernemers vindt dat er juist wel voldoende
begrip is en 43 procent zich op dit punt van
een oordeel onthoudt.
Op basis van deze en andere gegevens
wordt in het onderzoek dan ook terecht ge
concludeerd dat er sprake is van een flinke
communicatiekloof tussen lokale overhe-