Participatiemaatschappijen:
o O
Het zal niet nodig zijn ter
inleiding van dit
onderwerp een
uitgebreide verhandeling
te geven over de
dramatische
ontwikkeling, welke de
balansen van Nederlandse
bedrijven de laatste jaren
te zien hebben gegeven.
Volstaan mag worden
met het volgende.
Rabobank Nederland is pas vrij recent overgegaan tot oprichting van, respectievelijk deelname in een drietal participatiemaat
schappijen. De beweegredenen en achtergronden worden in bijgaand artikel geschetst.
De drieledige opstelling welke de bank heeft gekozen toont aan dat de beslissing terzake niet een louter 'modieus' gebaar is.
Reeds in 1 979, dus ver voordat de overheid stimulansen aanreikte voor de oprichting van dit soort instellingen, zag bij de bank een
eerste interne beleidsnota het licht.
De auteur van dit arikel was in een vroegere functie bij de bank voor die eerste beleidsnota verantwoordelijk. Hij is thans lid van de
Raad van Commissarissen van een van de beschreven participatiemaatschappijen.
Dr. J. Th. Adolfse
onderdirecteur
Rabobank Nederland,
hoofd directoraat
Middelenbeheer
De genoemde ontwikkeling komt
pregnant tot uiting in de ver
schraling bij veel Nederlandse
bedrijven van het meest klassieke verhou
dingsgetal, waarmee de financiële positie
wordt beoordeeld: het eigen vermogen
versus het vreemde vermogen of de solva
biliteit.
De dramatis personae zijn genoegzaam
bekend. De hoofdacteur in het drama is de
catastrofale winstontwikkeling of - meer
in het algemeen - de rentabiliteit.
Zeker geen figuranten zijn voorts geweest,
of zijn nog steeds, de fiscale aftrekbaar
heid van rentelast op schulden, de zeer ho
ge inflatiegraad die de jaren zeventig ken
merkte en ook de zogenaamde leverage,
of hefboomwerking. Deze laatste heeft in
middels ook aangetoond zijn eigen gren
zen te hebben.
Het klinkt misschien tegenstrijdig als hier
gesteld wordt dat de kiem voor de slechte
solvabiliteit van de bedrijven reeds werd
gelegd in de 'boom'jaren zestig. Onder de
opwaartse druk van de groei-economie
welke die jaren kenmerkte, bleef een voort
gaande industriële- en dienstenoutput
noodzakelijk.
Dit riep een continue vraag naar nieuwe fi
nancieringsmiddelen bij bedrijven op. De
ze werden onder invloed van eerder ge-
Een nieuw
geneesmiddel
voor zieke
bedrijfsbalansen?
noemde factoren: inflatie, fiscaliteit en hef
boomwerking voornamelijk als vreemd
vermogen verschaft of aangetrokken met
voorbijzien van de instandhouding van een
gezonde solvabiliteitsratio.
Toen vervolgens de stagnatie zich in meer
recente jaren aandiende, werden ook de
grenzen voor deze wijze van financiering
getrokken.
Het bedrijfsleven en de financiers waren
echter vindingrijk genoeg om uit het dilem
ma te komen. Ten einde het steeds verder
tekortschietende eigen (risicodragend)
vermogen op te vangen werd een toevlucht
gezocht bij tussenvormen van risicodra
gend kapitaal, zoals achtergestelde en
winstdelende leningen. Ook de 'oude' con
verteerbare obligatielening werd weer uit
de kast gehaald. Maar ook vindingrijke
constructies als sale- en lease back, cessie
van vorderingen, fiduciaire eigendoms
overdracht, factoring, het bedingen van
langere leverancierskredieten en het zicht
baar maken van stille reserves werden te
voorschijn getoverd.
Aan al deze vondsten was reeds voorafge
gaan een herijking door de financiers,
voornamelijk de banken, van de traditione
le financieringsnormen, gericht op het
zichzelf verschaffen van een alibi om de fi
nancieringskraan voor het nooddruftige
bedrijfsleven open te houden.
Al deze 'innovaties' en nieuwe financie
ringsfilosofieën bleken echter qua resul
taat één gemeenschappelijke noemer te