0 minste het behoud van de bestaande ar beidsplaatsen. Dat zijn in deze tijd zeer res pectabele doeleinden. Alleen al om die re den moeten wij ons ermee bezighouden. We zullen er na Nieuwjaar wel gauw meer van vernemen en misschien slagen we er wel in op bescheiden schaal voor onze organisatie met een paar goede ideeën te komen. Laten we het hopen. Vooral de werkloosheid onder de jongereren dringt zich met klem op. Zeer schrijnend voor degene die er door getroffen wordt, maar het ergste is wel dat een hele leeftijds groep in een uitzichtloze situatie dreigt op te groeien. Dat kan geen enkele samenle ving zich veroorloven. Onze eeuw heeft er de voorbeelden van gegeven. Maar er zijn ook andere, meer 'gewonere' redenen, waarom we de vergroting of het behoud van de werkgelegenheid hoog op de lijst moeten zetten. Want allerlei veranderingen voltrek ken zich in het bedrijfsleven. Voor het bank wezen zijn er zo een heel rijtje op te som men, waar we in de komende jaren mee te maken krijgen. Onder de invloed daarvan is de mening weliswaar niet helemaal una niem, maar we mogen er wel van uitgaan, dat er bij de banken voorlopig geen uitbrei ding van arbeidsplaatsen te verwachten is. Vermoedelijk eerder het tegendeel. In ieder geval zal er verschuiving in soort arbeids plaatsen optreden, b. v. van administratieve functies naar de commerciële. Soms tref je trouwens invloeden op de werkgelegenheid aan in hoeken, waar je het niet verwacht. Zo mis in onze organisatie het verloop in de personeelssamenstelling altijd vrij groot geweest. Een percentage van wel 25% 'verliep' regelmatig, hetgeen meebracht dat ongeveer een kwart van het personeelsbestand niet ingewerkt was. Nu is het verloop gedaald tot ruim 7 ergo meer ingewerkte mensen, ergo meer pro- duktivite/t en daardoor helaas meer kans op overcapaciteit. Ook zulke ogenschijnlijk on schuldige verschijnselen - er zijn er meer - compliceren de werkgelegenheidsproble- matiek. Voor het ziekteverzuim - dat overal sterk vermindert - geldt hetzelfde. Alle krantekoppen ten spijt, over ADV is eigenlijk niet in het algemeen te praten. Arbeidsduur is in dit verband een verzamelbegrip geworden. Het omvat niet alleen de arbeidstijd in engere zin (zo veel uur per dag/week), maar kan ook op veel langere periodes slaan: een jaar of zelfs een heel mensenleven. Deeltijd is een goed voorbeeld, want die raakt de arbeidstijd per dag of week, maar dan wel gedurende maanden of jaren. Ook het aantal vakantie- en vrije dagen per jaar of, zo men wil, het invoeren om de zo veel jaar van een 'sabbatsjaar' voor studie of bijscholing beïnvloeden de arbeidsduur. Hetzelfde is natuurlijk het geval met de VUT, want die bekort duidelijk het totale aantal arbeidsjaren per mensenleven. Die ADV loopt dan ook gevaar een botte bijl te worden, als hij niet deskundig wordt ge hanteerd. Wie er mee gaat zwaaien om overal eenzelfde stukje van de werktijd af te hakken, zal meer werkgelegenheid verbrij zelen dan ultbreidenl Dat komt, omdat de aard van het werk zeer nauw samenhangt met de aard van het bedrijf en de functie die men bekleedt. We moeten niet met de mo- torzaag aan de gang, maar veeleer welover wogen het snoeimes gebruiken. Dat geluid klinkt gelukkig thans steeds duidelijker door. Akkoord, het bedrijfstakniveau biedt aan knopingspunten voor een ADV-discussie. Globaal is daar in grote lijnen immers een gelijke situatie. Maar vermoedelijk blijft de bijl ook dan nog te bot. De specifieke om standigheden in de bedrijfstak lopen im mers ook nogal wat uiteen. Onze Ra bobank- organisatie kan gemakkelijk heel andere mogelijkheden of moeilijkheden hebben bij het toepassen van vormen(!) van ADV dan andere bankinstellingen. En zelfs binnen die toch nog vrij grote Rabobankorganisat/e zul len we kunnen merken dat de ene (groep) bank(en) om een net iets andere kortings toepassing vraagt dan een andere. Laat er dus verschil in oplossingen mogelijk zijn. Een algemeen kader voor ADV is bijv. op be drijfstakniveau denkbaar, maar om het bot- te-bijleffect te voorkomen, moet er ruimte gelaten worden voor de concrete uitwer king. Iedere ondernemer is tegenwoordig - we hebben net de onderwijsstaking gehad - een klein 'Deetmannetje': hij wil eigenlijk wel maar zijn budget staat het niet toe. Zo ook met de ADV. Die mag in zijn algemeenheid niet leiden tot hogere kosten per eenheidsprodukt. In de praktijk betekent dit: de ADV moet uit de loonsom gefinan cierd worden. Anders gezegd: 'inleveren' hoort erbij. Zeker als het om werkgelegen heid scheppende ADV gaat, want een ADV met evenredige produktiviteitsstijging brengt ook geen nieuwe banen. Wie verder meedenkt over de verschillende vormen van ADV kan verschillende criteria opspeuren, waaraan zo 'n vorm zou moeten voldoen om aan zijn doel te beantwoorden: bijv. het ef fect op de totale loonsom (geen verhogings- kosten), op de efficiency (geen overcapaci teit). Maar ook andere toetsen zijn denkbaar. Hoe staat het met de bedrijfstijd? Bewerkt zo'n ADV een betere verdeling van werk? Bij welke vormen kan het op basis van vrijwil ligheid? Is de vorm 'omkeerbaar', in die zin dat de verkorting weer ongedaan kan wor den gemaakt, a/s er straks weer een tijd komt van 'alle hens aan dek'? Het valt op, dat de 'deeltijdarbeid' on der de ADT-vormen op al die punten merkwaardig hoog scoort. Omdat er 10% van onze mensen momenteel reeds op (of in?) deeltijd werkt, hebben wij op dit ter rein al enige ervaring. Die is ronduit gunstig. Gemeten aan kenmerken als produktiviteit, kwaliteit van het werk, ziekteverzuim en te vredenheid met het werk, is er nauwelijks verschil tussen deeltijders en voltijders. Het ziekteverzuim en de tevredenheid ligt bij deeltijders zelfs iets gunstiger. Zelfs het kos tenaspect is niet somberder dan bij voltij ders. Naar onze indruk zijn er geen uitge sproken nadelen aan deeltijd, al zijn er ook geen uitgesproken voordelen. Voorzichtig kunnen we dan ook zeggen, dat de deeltijd in ieder geval een der vormen is die in 'ADV-verband' onze belangstelling waard is. Echter met nuanceringWant er is al gebleken dat niet iedere functie zich even goed voor deeltijd leent. Naarmate een func tie meer leidinggevend is, zijn er meer moei lijkheden. De belangstelling schijnt in dat geval ook geringer te zijn. Opvallend is dat deeltijdsituaties tot nu toe haast altijd ont staan zijn op verzoek van de medewerkers zelf! In hoeverre deeltijd straks veel meer toege past zou kunnen worden op initiatief van de bank zelf (we! met de eigen instemming van de medewerker), weet ik niet. Wel staat vast, dat er in ons bankbedrijf nog heel wat ruimte is voor deeltijdbanen. Dat blijkt als je globaal nagaat welke formatieplaatsen or ganisatorisch voor deeltijd in aanmerking zouden kunnen komen. Dat zijn dan vooral de niet-leidinggevende functies, waar het werk een routinematig accent heeft. In dat opzicht is globaal gesproken de helft van ons 'organisatorisch maximum' nog voor deel tijdbeschikbaar. Het onderzoek en de studie op dit punt zijn overigens nog druk gaande. Maar die deeltijdgedachte zou m.i. een wel kome doorbraak kunnen zijn naar een oplos sing voor de jeugdwerkloosheid. Deeltijd mag misschien niet ideaal zijn, het is beter zinvol in deeltijd te werken, dan zonder doel en zonder werk buiten de maatschappij te staan! Deeltijd kan ook vroeger of later vol tijd worden. Er komen 'vanzelf' weer andere tijden! Even terug naar die skisporen. Men voelt het, die deeltijd, zo'n ADV-vorm hoort er dit jaareinde toch wel bij. Maar dat de twee sporen volgend jaar in ruimte en tijd voor spoedig mogen samenvloeien, is hoe dan ook toch wel een wens om dit jaar mee uit te luiden! JRH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 5